Neerpelt
"Bonne soeur Jeanne-Elise van de Dochters van het Heilig Kruis, de kleuterleidster aan de meisjesschool, is een heel lieve altijd bezige bij. Glimlachend met glinsterende oogjes boven hagelwitte tanden in blozende wangen onder een witzwarte nonnenkap.
Zij kleedt haar kleuters voor de processie in jezeke en sint-janneke of engeltje met vleugeltjes en strooimandje of aposteltje in rode tunica en wit geplooid koorhemdje.
Zij is ook de koster van de kloosterkapel waar de nog valide mensen uit het bejaardentehuis naar de diensten komen.
Wanneer Bèrke van de koperslager als misdienaar daar zijn tijd heeft uitgediend komt zuster Jeanne-Elise bij ons thuis aankloppen voor een opvolger. Zodoende!
Vader: ”Ik zal je dat Latijn wel helpen vanbuiten leren maar je zal voortaan erg vroeg uit de veren moeten voor die mis van zes uur ’s morgens”.
Voor dag en dauw op een maandagmorgen haastig in de ochtendschemer over het veldpaadje tot aan de grote poort van de speelplaats aan de meisjesschool en als die niet open is verder door het gengske naar de achterdeur van het klooster en als die nog gesloten is ga je bellen aan de voordeur. Je loopt de brede houten trap op en boven door de gang voor de privé-kamers kom je aan de halfglazen deur naar de kapel. Daar staan een paar pantoffels want je mag niet met vuile schoenen over dat mooi glad geboend parket en pas maar op dat je niet uitschuift en valt. En dan die zwoele lucht van oudemannengeur gemengd met wierook en met boenwasreuk. Voorzichtig naar voren links de sacristie in en daar staat Bèrke te wachten, hij komt nog veertien dagen om me op weg te helpen.
De gebeden aan de voet van het altaar bij aanvang van de mis brabbel je naar best vermogen mee in die rare Latijnse taal terwijl je tijdens het confiteor voorover op de trappen van het altaar gebogen moet liggen. En vooral opletten als je het zware misboek naar de evangeliekant moet omdragen en die ampullen met water en wijn bij het aanreiken niet laten vallen en op tijd met die koperen triangelbel rinkelen. En aan het einde van de mis op je knieën voor de zegen en dan met gevouwen handen voor de priester uit naar de sacristie stappen.
De volgende maandag is Bèrke er niet en met een bang hartje begin ik alleen met de priester aan die moeilijke gebeden aan de voet van het altaar. Als ik na de confiteorduik opkijk zie ik achter het venster rechts van het altaar plots de grijnzende facie van mijn leermeester opduiken en goedkeurend knikken. Hij volgt nog een tijdje vingerwijzend mijn primitief misdienaarsgedoe en plots is hij verdwenen. Voor goed.
Het duurt nog een jaar voor ik van kosterzuster Jeanne-Elise ook het wierookvat mag bedienen.
Maar thuis ben ik kostwinnende zoon geworden, fier met een pree van één frank per maand". (Lvpk)