Op een mooie, zonnige ochtend stond de mier al vroeg op. Het zou een bijzondere dag worden, dat voelde ze aan alles. Ze ging voor de spiegel staan en zei tegen zichzelf: “Het is tijd dat je nog eens wat daadkracht toont.” Wat voor daad en waarom maakte haar niet uit. Het moest vooral kracht uitstralen, zodat ze als kleine mier zich nog eens goed kon laten gelden.
Zo ging ze al vroeg op pad. De kever kwam ze als eerste tegen.
“Hey kever, ik heb besloten, dat de krekel niet meer mag tjirpen.”
Amai, dacht de Kever, dat is duidelijk. En hij liep verder, op zoek naar ontbijt.
Even later ontmoette de mier twee lieveheersbeestjes.
“’t Is eindelijk gedaan met dat getjirp ’s avonds laat,” riep de mier hen al van ver toe. “De krekel mag dat niet meer doen, bij mijn mieristrieel besluit.”
De lieveheersbeestjes zagen er dan wel schattig uit, maar hadden toch hun eigen gedacht over de krekel: die luierik ligt de hele dag niets te doen om dan tegen de avond een hoop lawaai te maken. Maar goed dat de mier dat eindelijk eens aanpakt!
Toen zag ze de vlinder, die net sierlijk langs de weg landde.
“Hey vlinder, weet je het al? De krekel mag niet meer tjirpen. Daar heb ik voor gezorgd.”
Ooh, dacht de vlinder. Maakt mij eigenlijk niet zo veel uit, maar die madam weet wel van aanpakken.
Ook de bij, de hommel en de muis reageerden enthousiast op de nieuwste resolutie van de mier. Ze vonden allemaal dat het van een “uitmuntende doortastendheid” getuigde. Tevreden en met een brede grijns op haar gezicht trok de mier verder.
In het gras vond ze de sprinkhaan. Ze had hem eerst niet gezien, want hij had zich goed verstopt tussen de groene sprietjes. De mier bracht hem op de hoogte van het tjirpverbod. De sprinkhaan dacht even na en zei toen:
“En ik dan, mier? Geldt dat ook voor mij?”
Het bleef even stil, want hier had de mier niet over nagedacht. Die sprinkhaan kan er inderdaad ook wat van. Maar hierover staat niets in de decretale bepalingen die de mier in de ochtend had opgesteld en ze had ook geen zin om hierop amendementen te gaan indienen. En daarbij: misschien zouden de mier en de sprinkhaan dan wel samen in opstand komen.
“Nee nee, dat geldt voorlopig enkel voor de krekel.”
De mier wandelde verder.
Even verderop prikte ze haar teen. “Auw!” schreeuwde ze en bedacht dat prikken ook verboden zou moeten zijn. Ze was op een stekel van de egel getrapt, die zich net klaarmaakte om te gaan slapen.
“Ah, goed, dat ik jou nog even kan spreken,” zei de mier. “De krekel mag vanaf nu niet meer tjirpen, ik wou dat jij dat ook wist.”
De egel rolde zich terug uit en antwoordde: “Meen je dat nu? Hè, dat is vervelend. Dan heb ik geen wekker meer die me ’s avonds wakker maakt.”
“Oh ja, euhm… Ach, daar vind je wel wat op,” suste de mier en maakte zich snel uit de voeten.
Aan het einde van de weg stond de krekel. De mier zou bijna vergeten om hem in te lichten, maar ja, daar kon ze niet echt onderuit.
“Dag krekel, het is even belangrijk dat je weet dat je niet meer mag tjirpen. Dat heb ik namelijk zo besloten.”
De krekel wist even niet goed waar hij het had, maar vond dan toch zijn woorden:
“En waarom dan wel niet? Had je dat niet beter eerst met mij besproken?”
En hij voegde er nog fijntjes aan toe:
“Heb je eigenlijk niets anders te doen, mier? Er zijn toch uitdagingen genoeg die dringend aangepakt moeten worden. Maar daarmee kan je misschien niet zo triomferen.”
Die avond tjirpte de krekel nog harder en langer dan ooit tevoren.
Verhaal gebaseerd op Toon Tellegen (1941), een bekende Nederlandse dichter, schrijver en arts, wereldberoemd om zijn filosofische en poëtische dierenverhalen over personages als de mier en de eekhoorn, die jong en oud aanspreken, en die talloze prijzen hebben gewonnen. Hij begon met werk voor volwassenen, maar brak door bij kinderen en volwassenen met zijn bundels dierenverhalen, beginnend in 1984, en schrijft nog steeds gedichten en proza.