We zitten in de verlengingen van de donkere dagen voor Kerstmis. Maar het is geen spannende wedstrijd zoals België tegen de USSR op het WK in 1986, met het legendarische kopbaldoelpunt van de betreurde Stéphane Demol. “Daar sè, Demol!”
Het is saai. De zon weigert halsstarrig haar medewerking en het hele huis is ziek. De pillenkast puilt uit. We willen ze naar buiten gooien, maar voorlopig zijn ze nodig. Men heeft me zelfs vitaminepillen voorgeschreven. Ze blinken zoals de zon, maar voorlopig voel ik het niet.
Volgend jaar wil ik overwinteren, zoals de zwaluwen. Trouwens, hebt u vorig weekend de vogels geteld? Ik heb gepast. Deels omwille van mijn gesnotter en gehoest, maar ook omdat het vorig jaar bijna fout liep. Ik stond met mijn verrekijker op het terras en ik meende bij de buurvrouw een koolmees te zien, maar omdat ik twijfelde, ben ik iets te lang blijven turen. De buurvrouw had ei zo na de politie gebeld.
Nee, dan maar de lijst met vogelsoorten nog eens overlopen. Daar wordt een mens wel vrolijk van. De bosklapper kende u al, maar die bestaat niet. Wie wel bestaat is de brilgrasmus, de snor, de boompieper en de zwartmaskerboszanger. Heerlijk is dat. En mijn favoriete vogel aller tijden: de tjiftjaf.
Maar ik blijf binnen zitten, vrolijk hoestend en snotterend. Als ik een vogel was, zou ik de snotter zijn. En ik kijk naar buiten. Zonder verrekijker. Als ik een vogel was, zou ik de horter* zijn.
Een mens zou voor minder de lamellen dichtdoen, de verwarming op 25° zetten, een zwembroek aantrekken en met een zonnebril op het hoofd en een cocktail in de hand naar een zomerse film kijken.
Maar de wereld heeft tegenwoordig aan gekheid geen gebrek. Ik neem nog een vitaminepilletje.
(*) horten: Lommels dialect voor nieuwsgierig kijken
Rudi Lavreysen