Tegen eind 1914 en in de eerste maanden van 1915 konden de Duitsers aan de grens met neutraal Nederland de druk steeds minder de baas. Om vat te krijgen op o.a. spionage, mensen- en warensmokkel, op strijdbare mannen die via Nederland en het Verenigd Koninkrijk naar het front wilden, moest de bezetter groffer geschut in stelling brengen: dat werd het ‘Grenzhochspannungshindernis’ , de Dodendraad!
Ter ondersteuning bouwden de Duitsers langs de versperring ook een
patrouilleketen uit. Die moest al wie ondanks de hoogspanning toch de grens over wou, bij de kraag pakken. Patrouilleerwerk kwam (inp principe) toe aan de oudere soldaten van de Landsturm. Als een bataljon (1000 man) ingeschakeld werd in de bewaking, kreeg het een sector van meerdere tientallen kilometers toegewezen. Tussen Heppeneert en Eben-Emael was de bataljonssector een goede 43 km lang, tussen Lozen en de Blauwe Kei ± 30 km, tussen De Maat in Mol en Weelde Station in de Antwerpse Kempen ± 31 km. Na aankomst in het toegewezen gebied vestigde de bataljonsstaf zich in het stafkwartier, een centrale plaats als Maaseik, Neerpelt, Turnhout en Tongeren.
De vier compagnieën (ieder 250 man) van het bataljon trokken naar hun respectievelijke standplaatsen. Eind oktober 1915 vestigde de staf van Bataillon Weimar zich in Neerpelt. Dat was tegelijk standplaats voor de eerste en derde compagnie . De vierde compagnie reisde naar Maaseik, de tweede naar Hechtel. In de eerste jaarhelft van 1917 fungeerden voor Bataillon Gera Neerpelt als stafkwartier en Hamont, Achel, Lommel-Kolonie en Lommel als standplaatsen. Vanaf eind juni 1918 was Maaseik voor Bataillon Sondershausen stafkwartier en waren Bocholt, Molenbeersel, Ophoven en Maaseik standplaatsen.
Iedere bataljonssector werd in vier ondersectoren verdeeld, één ondersector per compagnie. De lengte daarvan was voor iedere compagnie anders. De vierde compagnie van bataljon Erfurt moest in de buurt van Dessel een ondersector van 10,7 km bewaken. De drie andere compagnieën moesten richting Turnhout 8,2 km, 6,5 km en 7,1 km beveiligen. Ook de bezetting verschilde. De vierde compagnie kreeg 171 man ter beschikking, de drie andere compagnieën 115, 107 en 103. Samengeteld: de bewaking aan de Doodendraad kostte bataljon Erfurt tussen Mol en Weelde ± 50 % van zijn contingent! Niet niks!
Hoe zo een ondersector georganiseerd was, is op de kaart hieronder te zien. Het is een plannetje van de ondersector van de vierde compagnie . Even ter oriëntatie: de dikke lijnen onderaan zijn de kruisende kanalen nabij Dessel. (Rechtsboven in die kruising ligt nu de Pannenkoekenboot.)
Zoals iedere ondersector was ook die van de vierde compagnie in meerdere - zeven - wachtposten verdeeld: van W1 t.e.m. W7. Voor ieder van die posten was behuizing (de 7 rechthoekige zwarte blokjes) opgetrokken. Van daaruit moest iedere post in een ploegensysteem zijn specifiek aantal meters bewaken: W1 950 m met 19 man, W2 1900 m met 34 eenheden, W3 950 m met 20 man, enz. Met 2800 meter had W7 met 33 manschappen het meeste aantal meters te belopen. In totaal waren op het traject De Maat Mol tot aan Weelde station 20 wachtposten. Voor het traject tussen Brug 1 in Lozen en de Blauwe Kei in Lommel waren er dat 42.
En de eindbalans van al dat georganiseer ? Voor de bezetter deed de Doodendraad wat hij moest doen: mensen tegenhouden, desnoods ten koste van hun leven. Anderzijds: door substantiële interne problemen allerhande, door de voortdurend veranderende situaties ter plekke en in het gehele oorlogsverloop hadden Duitsers de handen meer dan vol met de Dodendraad. De ‘grenskerelen’, de notoire en volhardende grenspasseerders, deden daar met hun koppig volgehouden gepasseer te zijner tijd nog een schepje bovenop!
Jef Vanbussel“
Voor de bezetter deed de Dodendraad wat hij moest doen: mensen tegenhouden, desnoods ten koste van levens.” ( Foto: In Flanders Fields IFFFA244 )