Als we praten over de cité van Beringen-Mijn dat wordt vaak het
Baltisch Kamp in Stal vergeten. Zoals de naam al verklapt werd en wordt de wijk vooraal bewoond door immigranten uit Oost-Europa en dan voornamelijk uit Polen. De
Poolse gemeenschap is nog een hechte groep en de Polen die nu nog in de wijk wonen zijn trots op hun wijk in de schaduw van de terril. We schoven aan tafel met
Wieslaw Kowalczyk, Kazimierz Maj, Felix Ciolek en Norbert Ziembicki, wodka en opgelegde augurken in buurt.
“In 1947 kwam er een groep Polen aan in België. Het waren mannen alleen, ze kwamen aan in Luik en werden dan zonder rekening te houden met familie of vrienden naar Winterslag gebracht. Van daaruit werden ze nog eens verdeeld over de andere Limburgse mijnzetels. Na drie maanden mochten de vrouwen overkomen. Ze werden ondergebracht in barakken”.
“Pa was soldaat in het Pools leger en werd door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. Mijn ma was een Duitse, maar van Poolse afkomst. Haar vader was na de Eerste Wereldoorlog naar Duitsland gegaan. Pa was uit Warschau, ma afkomstig van Essen, grootsteden dus. En dan kwamen die hier in barakken terecht. De meeste Polen beschouwden België toen als een tussenstop om door te gaan naar Canada”, vertelt Norbert.
In 1949 werden de eerste huizen hier gebouwd. Aanvankelijk waren dat nog duplexhuizen. De wijk werd stilaan uitgebreid. Veel Polen gingen uiteindelijk niet naar Canada maar bleven uiteindelijk in Beringen.
“In Amerika of Canada was het eigenlijk niet beter. In 1987 kwamen er enkele familieleden die destijds naar Amerika vertrokken op bezoek bij onze pa in Beringen. Die verschoten! Ze waren verbaasd dat pa een eigen huis had met een tuin. Dat hadden ze zelf niet. En pensioen kenden ze ook niet”.
“Het verhaal onze ouders in allemaal ongeveer hetzelfde. Ze leerden elkaar kennen in de Duitse werkkampen. Toen ze vrijkwamen, kwamen ook de hormonen vrij en moest er een liefdesnestje gebouwd worden. Terugkeren naar Polen was geen optie, Polen viel immers onder Russisch bewind. Het Westen lonkte. Onze ouders waren politieke vluchtelingen.
Ze waren het vluchten beu, een hele groep Polen kwam zo hier in Beringen terecht en ze werden een beetje familie. Ze hielden elkaar recht ondanks de arme toestanden in de beginperiode van de barakken”.
“Onze ouders zijn zonder veel bezittingen hier aangekomen. Ze kochten de eerste spullen op de poef, ook werden meubels zelf gemaakt van appelsienkisten. Er was in het begin in de wijk slechts één wekker. De ene ging dan daarna de andere wakker maken. De mensen gingen ook kolen rapen op de terril, dat mocht wel niet. Als kind gingen we kolen rapen, uit armoede. Onze ouders stuurden ook nog spullen op naar Polen. Een belangrijk keerpunt is er gekomen als de vrouwen in Nederland gingen werken. Toen kwam er stilaan meer weelde. Van één mijnwerkersloon had je echt niet breed. De vrouwen moesten vaak hun mannen aan de mijn gaan opwachten anders dronken ze hun loon op of verspeelden ze het met kaarten”.
“Sommige mannen waren heel creatief om een pintje te gaan drinken. Zo was er eentje in de straat die de gasbus dichtdraaide. De vrouw foeterde dan om een nieuwe bus gas te halen. Hij kreeg dan geld voor een nieuwe bus, hij vertrok met de zogenaamde lege gasbus en kwam terug met dezelfde, maar zo had hij wel een paar pintjes kunnen gaan drinken”.
(Hans Put - Morgen deel 2)