Vandaag gaan we terug naar de
zomer van 1947 toen een journalist van het weekblad
Ons Volk naar Koersel afzakte en een mooi artikel schreef over het landelijke Koersel.
“Dit is Koersel. Dit is niet de Hongaarse Poeszta. Naar de Hongaarse Poeszta rijdt men per trein, uren en uren ver. En men geeft er geld bij hopen voor uit. En naar Koersel gaat meniet. Omdat men Koersel niet kent. En nochtans…Koersel is schoon”, is de ondertitel van de hoofdfoto waar je een boer met enkele koeien aan een waterput ziet.
Daarnaast nog een grote foto met als onderschrift: “Dit is geen schilderij. Hier is geen schilder mee gemoeid geweest die zijn doek heeft aangevuld met een fantasietje links en een sierlijk boompje rechts. Dit is Koersel; in alle eerlijkheid en school. Maar: “Ik zie, ik zie, wat yin niet ziet”, zie de dichter”.
En dan volgt het artikel.
“Er zijn in ons land talrijke stadjes en dorpen over dewelke een monografie zou kunnen geschreven worden, wemelend van de dat die de daar aanwezige monumenten situeren in de tijd. In die stadjes en dorpen is het stad- of gemeenthuis interessant, de kerk en al wat in de kerk aanwezig is als meubilering is interessant. En dan komen daar nog menige andere gebouwen bij: een gasthuis, een oude stadspoort, een lakenhallen, een vleeshal, een middeleeuws klooster enz, enz. Met één woord: de archeologen en historici hebben er een kluifje aan en de gewone toerist laat er zich bij voorkeur door innemen. Hij volgt de gids die hem ter plaatse wil rondleiden en luisteren uren een stuk naar jaartallen die een verse”den oproepen waarbij het heden vaak erg verbleekt. Maar er zijn in ons land ook dorpen die op hun grondgebied geen enkel historisch monument hebben staan en die niettemin minstens zo interessant zijn. De natuur bloeit er open in al haar schoonheid en het dorp is geen vlek op die natuur. Het dorp is bijna zo natuurlijk gegroeid als de natuur zelf. Zulk dorp is Koersel”. "Koersel heette in de heel oude tijden “Curticella” en betekent kleine hoeve. De naam heeft van zijn oorspronkelijke betekenis niets verloren. Nog altijd is Koersel het dorp van de kleine hoevetjes, wit gekalkt er rustig, harmoniërend met de omgeving als waren zij er een onmisbaar deel van. Net als de kastanjelaars die in de zomer boven de moederlijk-warme strooien daken hun gebladerte beuren. Net als de dennenbossen die langs de zonderlinge wegen hun spichtige stammen opsteken. Net als de diepe karresporen die hun oneindige lijnen dwars door de heide trekken”.
“Te Koersel wonen een goede vijf duizend mensen. De meeste zijn landbouwers en winnen hun kostje op de magere gronden van het dorp. Maar een deel ervan zijn mijnwerkers. Sinds 1910 immers wordt op het grondgebied van de gemeente, op Stall, een mijnbedrijf geëxploiteerd. Maar die mijn heeft de oude Kempische van het rustieke dorp nog niet in ’t slijk kunnen trekken. Spijts alles is Koersel Koersel gebleven”.
“Over Koersel waakt de heilige Brigida. Zij is de patrones van de parochiekerk, die in 1850 werd herbouwd. In die kerk is een merkwaardige predikstoel. Ook een typische kruisweg. En er staan verscheidenen mooi houten heiligenbeelden in. Merkwaardig is te Koersel ook de pastorij die herbouwd werd in 1655 maar die vroeger nog mooier was. Want toen was ze omringd door een vest. Dat zij met een vest was omringd, was te wijten aan het feit dat hier vroeger een witheer pastoor was. De witheren moeten een stuk goed van het jaar vlees derven en vis eten. Daarom kweekten zij de vis zelf in een vest rondom hun pastorij. Zo kon die vest tevens als versterking dienst doen, want met de veiligheid was het in vroeger jaren op het platteland maar povertjes gesteld”.
“Maar de echte schoonheid van Koersel zit niet in de pastorij of kerk. Beide gebouwen zijn eigenlijk maar toemaatjes. De schoonheid van Koersel zit hem in het landschap, in de rust. Hier kan men rondwaren als in een paradijs van vrede. En genieten van het landelijk schoon, zo ongerept en zo trouw aan de oude landaard dat men er zich door zou laten ontroeren". (Uit Ons Volk 3 augustus 1947)