De
Droogmanshoeve 4, ook gekend als ‘Het Kasteeltje’ aan de Korspelheidestraat 171 in Koersel is
afgebroken. Hiermee is er weer een
niet onbelangrijk patrimonium van Beringen verdwenen. Ook de gelijkaardige hoeve aan de Pastoor Raeymaekersstraat
(foto boven) dreigt hetzelfde lot. Monumentenzorg is daarom bezorgd en roept de stad Beringen op om beroep aan te tekenen tegen de provinciale slopingsvergunning.
Monumentenzorg Beringen blikt vandaag terug op de rijke geschiedenis van de familie en het erfgoed.
Droogmanshoeve 4Deze hoeve in de Korspelheidestraat maakte deel uit van een geheel van eigenlijk 5 hoeves gebouwd in opdracht van Hubert Droogmans en gebouwd in de vallei van de Zwarte Beek aan de zijde van Stal-Koersel. Vier van de deze vijf hoeves / boerderijen leken erg op elkaar en hadden een soortgelijk uitzicht. Ze werden gebouwd omzeggens liggend op één lijn (van west naar oost) om of in de omgeving van de Heerbaan te beginnen met de Kastelhoeve in de Molendijk, de ‘Manège’ in de Heerbaan, Hoeve François Bormans in de Pastoor Raeymaekersstraat en het ‘Kasteeltje’ in de Korspelheidestraat. Het waren zelfbedruipende landbouwinstellingen.
Zoals hij voorheen reeds in Kongo een experimentele boerderij had laten bouwen, zorgde hij ook in Stal voor enkele moderne volkshoeven. Hij kocht er enkele, andere liet hij bouwen of verbouwen. Elk van deze boerderijen werd door een andere pachter uitgebaat en gedurende lange tijd werden 5 van zijn boerderijen door 4 broers en een zuster uitgebaat.
De Droogmanshoeves vormen een belangrijk deel van de geschiedenis van Stal-Koersel.
Hubert Droogmans liet deze hoeves bouwen, in de periode dat de Limburgse steenkoolmijnen tot volle ontplooiing kwamen en er nood was aan voedingsproducten voor het alsmaar toenemend aantal mijnwerkers. Ze waren qua exploitatie en architectuur hun tijd vooruit.
Voor de bouw van deze modehoeven was hij zelfs in Denemarken een supermodern land-bouwbedrijf gaan bezoeken. Ze waren dan ook hun tijd tientallen jaren vooruit.
De uitbater van een Droogmanshoeve moest zich volledig zelfstandig kunnen bedruipen; zonder hulp van buitenstaanders. Vandaar dat ook steeds de nodige middelen (afromen en boteren) aanwezig waren om de gewonnen melk verder af te werken tot eindproducten. Er was dikwijls een hondenrad aanwezig; een wiel waarin een hond liep om voormelde instal-laties aan te drijven. Een paardenrad buiten, waarin twee paarden gespannen konden worden, dreef de dorsmolen aan. Er was uiteraard ook een wanmolen.
Hoeve 4 - Korspelheidestraat 171 te StalHet Kasteeltje in de Korspelheidestraat, het geboortehuis van Hubert Droogmans’ moeder Maria Clementina Schroyen, werd bewoond door de familie Victor Bormans - Stefanie Plees.
De oorspronkelijke lemen boerderij op die plaats van Adrien Schroyen, grootvader van Hubert Droogmans, dateerde van voor 1815. De hoeve werd door Droogmans’ vader, na het vertrek van de moeder van Hubert naar Hasselt, in steen heropgebouwd als een vierkants-hoeve. De binnenkoer met in het midden de grote mesthoop was aan de vier kanten omringd door een woning, stallingen, schuren of muren. Enkel de poort in de muur gaf toegang tot het complex. Toen de familie Droogmans naar Hasselt verhuisde, werd de boerderij verpacht aan Ferdinand Plees en Celica Vaneerdewegh. Hun dochter Stefanie Plees (°20.12.1895 - +20.03.1974) huwde met Victor Bormans (°07.06.1893 - +05.07.1973), een andere broer van rentmeester Jozef Bormans. Victor nam de boerderij over van zijn schoonouders en beoefende er met zijn vrouw en 7 kinderen de boerenstile van 1921 tot 1959. Zij hadden 7 kinderen ; René, Eugenie, Eugeen, Jozef, Marcel, Julien en Georgette.
Vanaf 1959 woonde Lena Zamlynski er maar de gronden werden bewerkt door de familie Mussen die woonachtig waren in de Ossenweg. De boerderij stond enkele jaren leeg en wachtte op renovatie doch in 2013 werd er door het Stadsbestuur een slopingsvergunning voor de gedeeltelijke afbraak van de hoeve verleend.
Wie was Hubert Droogmans?Hubert Droogmans geboren te Stal op 6 september 1858 - Brussel, 1938) was een Belgisch politicus en topambtenaar van Kongo-Vrijstaat, dat privé-eigendom was van koning Leopold II, en van Belgisch-Kongo.
Hubert Droogmans groeide op in het Limburgse Stal, een gehucht van de gemeente Koersel. In 1877 studeerde Droogmans af aan de Antwerpse Handelshogeschool en ging het daarop-volgende jaar naar Philadelphia waar hij aan de slag ging op het consulaat-generaal.
In 1885 keerde Droogmans terug uit de Verenigde Staten en ging aan de slag op het departe-ment Financiën van Kongo-Vrijstaat. In september 1894 werd Droogmans er secretaris-generaal. Tot 1900 stond het departement onder leiding van staatssecretaris Edmond van Eetvelde maar vanaf 1900 rapporteerde Droogmans rechtstreeks aan de koning Leopold II die vanaf dan de administratie rechtstreeks ging beheren. Hij bleef secretaris-generaal tot bij de opheffing van Kongo-Vrijstaat in 1908. Daarna was Droogmans tot 1911de allereerste secretaris-generaal van het pas opgerichte ministerie van Koloniën.
Ondertussen was in 1900 het Comité Spécial du Katanga (CSK) gesticht. Dit comité had tot taak te zorgen voor de kolonisatie en de ontwikkeling van de mijnprovincie Katanga dat als nieuw gebied bij Kongo-Vrijstaat was gevoegd. Droogmans werd benoemd tot de allereerste
voorzitter en zou dit blijven tot in 1929. In 1904 verschenen onder impuls van Hubert Droogmans de eerste kaarten van Katanga.
In 1906 stichtte koning Leopold II samen met Droogmans en Jean Jadot van de Generale Maatschappij van België de drie zusterbedrijven Union minière du Katanga, Fominière en de Compagnie du chemin de fer du Bas-Congo au Katanga die het grootste deel van de Kongolese economie zouden beheersen.
Droogmans was lid van de Raad van bestuur van het Rode Kruis van Belgisch-Kongo en was administrateur van het Koningin Elisabethfonds voor de Geneeskundige Hulp aan de Inlanders van Belgisch-Congo (FOREAMI). Verder was hij lid van de Sectie der Natuur- en Geneeskundige Wetenschappen van het Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut en de Hogere Raad voor Koloniale Volksgezondheid.
Hij was intussen ook zijn geboortedorp Stal niet vergeten. Hij bracht de lokale landbouwers
nieuwe landbouwtechnieken bij en liet modelboerderijen bouwen. Hij zorgde voor de stichting van een parochie en was medefinancier van de bouw van de eerste kerk in 1909.
Hoeve 3 - Pastoor Raeymaekersstraat 31Intussen heeft de Provincie Limburg het slopingsverbod van de gemeente Beringen voor de afbraak van de hoeve 3 in de Pastoor Raeymaekersstraat 31 in Stal tenietgedaan en toch, tegen alle adviezen in, een
slopingsvergunning voor deze historische boerderij afgeleverd.Monumentenzorg Beringen reageert teleurgesteld:
"Hiermee geeft de Provincie Limburg aan dat ze het Onroerend Erfgoed in Beringen niet waardeert en niet erkent. Dit is geen houding die van een overheid mag en kan verwacht worden. Ze heeft daarbij haar eigen dienst PCCE (Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed) niet eens heeft geraadpleegd. Meer nog omdat de Provinciale beslissing tegenstrijdig is met het Verdrag van Granada in 1985 dat Vlaanderen mee heeft ondertekent.
Hierin zegt Artikel 3 Iedere Partij verplicht zich ertoe:
1. een wettelijke regeling op te stellen ter bescherming van het architectonische erfgoed;
2. in het kader van die regeling en op een voor iedere Staat of regio passende wijze te zorgen voor de bescherming van de monumenten, gebouwen die een architectonische eenheid vormen en landschappen", vertelt
Stephan Put. "Ook is het Vlaams Decreet betreffende het onroerend erfgoed duidelijk over deze materie.
Het impliceert dat de regering ook de impliciete verplichting onderschrijft, dat er een beleid moet worden uitgestippeld om het behoud van onroerend erfgoed te verzekeren. Daarbij wordt meer en meer de erkenning van de betekenis voor de hele gemeenschap benadrukt. Beschermen wordt daarbij slechts beschouwd als een van de mogelijke instrumenten. Het gaat in totaliteit over het duurzaam behouden en beheren van erfgoedwaarden voor de toekomstige generaties en het bewust maken van de burgers voor de waarde van dit erfgoed. Het verdrag voor de bescherming van het architecturale patrimonium van Europa (Granada, 3 oktober 1985) Het verdrag van Granada behelst de bescherming van het bouwkundig erfgoed. De definities en doelstellingen hiervan zijn analoog aan die van de UNESCO-Conventie (UNESCO: United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization) van 1972 betreffende de bescherming van het cultureel en natuurlijk Werelderfgoed. Het verdrag beklemtoont in de eerste plaats het belang van een wettelijke regeling omtrent het behoud van het bouwkundig erfgoed, zoals de opzet van beschermingsprocedures en bepalingen omtrent het toekennen van vergunningen tot slopen, bouwen en verbouwen.
Het is niet omdat erfgoed niet beschermd is dat het niet waardevol kan zijn.
We hopen dat de Stad Beringen tegen
deze beslissing beroep aantekent en zich er tegen verzet. Alzo kan alsnog dit historisch onroerend erfgoed in Beringen gevrijwaard worden", besluit de werkgroep Monumentenzorg Beringen