Vandaag exact 145 jaar geleden, op
21 december 1880, werd het bovenstaande plan op Cooppal in Wetteren samen met de onderstaande brief naar het gemeentebestuur van Kaulille gestuurd. De brief bevatte het verzoek aan het gemeentebestuur om op de Grote Heide, links van de weg naar Lozen, een buskruitfabriek te mogen oprichten. Brief en plan zouden vanaf dan de evolutie en de geschiedenis van Kaulille mee bepalen. Een bijdrage van Jef Vanbussel:
Het toverwoord voor de nieuwe vestiging was: ruimte! Op het ongeveer 200 hectare grote terrein zouden alle gebouwen op een respectabele afstand (zie de rode cijfers op het plan) ingeplant worden.
In Wetteren had men het vanaf de stichting in 1778 tot 1880 altijd met heel wat minder bedrijfsoppervlakte moeten stellen: slechts 12 hectare. Op termijn was dat om problemen vragen.
Tussen 1866 en 1880 kende het bedrijf om allerlei redenen een gestage economische groei. De schamele twaalf hectare bedrijfsterrein bleven wat ze waren, terwijl de gebouwen en machines steeds dichter op elkaar kwamen te staan. Vroeg of laat moest daar miserie van komen. En helaas, op 29 mei 1880 was het zover. In een kruitdrogerij ontstonden de eerste vonken. Twee arbeiders zouden een vat met zo'n 70 kg kruit onhandig over de vloer gesleept hebben in plaats van het te dragen. Stof en kruitrestanten op de vloer, maar ook loszittend vloercement, veroorzaakten de eerste vonken en een explosie. Daarbij gingen volgens de inspectie ‘slechts’ iets meer dan 17 ton kruit de lucht in. De heftigheid van de knallen zat hem met andere woorden niet zozeer in de hoeveelheid kruit die ontplofte, maar vooral in een kettingreactie van ontploffingen, van gebouw naar gebouw, van kruithoop naar kruithoop. Tien doden vielen te betreuren; van een elfde slachtoffer werden geen lichamelijke resten teruggevonden. De materiële ravage was groot.
Ingenieur Faucher van de Franse Service des Poudres et Salpêtres was duidelijk in zijn conclusie:
“De omvang van deze ramp is een gevolg van de compacte schikking van gebouwen. Wij moeten voor onze buskruitfabrieken zeer ruime bedrijfsterreinen voorzien. Dat kan overdreven lijken, maar het is bewezen dat dit de enige juiste aanpak is.”
Dezelfde ingenieur had trouwens in het verleden al gewezen op een ander materieel probleem: het gevaar van (afbrokkelende) betonnen vloeren in werkhuizen. Kort na de ramp in Wetteren werd dat soort bevloering voor werkhuizen in kruitfabrieken in Frankrijk bij wet verboden.
Na die 29ste mei kon algemeen directeur van Cooppal Charles Libbrecht in zijn aanvraag aan het Kauliller bestuur uiteraard niet om de veiligheid heen:
“Ondanks het gevaar dat met de behandeling van buskruit verbonden is, bevestigen wij dat een met zorg opgemaakte statistiek bewijst dat de afgelopen honderd jaar in ons bedrijf minder ongevallen zijn gebeurd dan in een spinnerij in Gent.”
Daarmee vergeleek hij eigenlijk appelen (kruitfabriek) met peren (spinnerij). Onbekend is trouwens of die statistiek de Kauliller raadsleden ooit onder ogen is gekomen.
In Kaulille nam Cooppal ondertussen een optie op voldoende heidegebied aan beide zijden van de weg naar Lozen, om de nieuwe fabriek(en) op te bouwen. Toen de Bestendige Deputatie op 22 juli 1881 haar goedkeuring verleende aan de oprichting van Cooppal, werd de aankoopakte notarieel ondertekend.
Op de afgelegen Grote Heide en Raekerheide kon het filiaal van nul worden opgebouwd. Dat gebeurde, zoals beloofd, volgens de meest recente opvattingen omtrent veiligheid. Maar plan en uitvoering zouden onder druk van economische evoluties ook in de nieuwe vestiging niet steeds op het (beloofde) spoor blijven. Met regelmaat moest ook in Kaulille de toezichthoudende staatsinspectie op haar strepen staan.
U hebt nog de anekdote te goed over dat ‘Boem Kawwelèl’ als verwijzing naar ‘de Poeier’. Van de kleinkinderen van het Kauliller echtpaar Bloemen-Geuns raakte een deel geëngageerd bij de schutterij Sint-Laurentius Bocholt, een ander deel bij de Sint-Jorisgilde Kaulille. Als die volle neven elkaar voor een schuttersfeest of een schietwedstrijd tegenkwamen, begroetten de Bocholter neven die van Kaulille steevast plagerig met:
“Ha, Boem Kawwelèl! Geit het lökken vandaag?”
Waarop die van Kaulille met een jennerige verwijzing naar de Bocholter bierbrouwerij reageerden met:
“Ha! De zoeplèp van Bogget! Dè zulde strak wel zeen!”
Waarna ze steevast samen naar de tap stapten.
Jef Vanbussel
Bij de foto hierboven: de cijfers geven de breedte en de diepte van het terrein in Kaulille weer, evenals de ruime afstanden tussen de gebouwen. Let ook op de omwallingen die rond de explosiegevoelige gebouwen zijn opgetrokken.
Foto’s 1 en 2 onder de tekst: de brief met de vestigingsaanvraag aan het gemeentebestuur. Er werd gemikt op een jaarproductie van 1.000.000 kg: 667.000 voor het leger, 300.000 voor de mijnbouw en 33.000 voor de jacht.
Bronnen: Provinciearchief Limburg; inspectieverslagen.