Als fervent wielertoerist fietste voormalig Hasselaar Henri L'Allemand in 1892 zijn Tour de Limbourg. De impressies van die meerdaagse toeristische tocht schreef hij neer in En Campine, excursion d’un cycliste à travers le Limbourg belge. Op het einde van zijn eerste etappe kwam hij bij de Achelse Kluis aan. Daar logeerde hij één nacht. Zijn fiets had hij die avond, na een tocht langs onder meer Leopoldsburg, Hechtel, Eksel, Sint-Huibrechts-Lille, de beide Pelten en Achel-Dorp, in het station van Achel-Statie gestald. Hier het vervolg van zijn verblijf in de Achelse Kluis:
Het uur voor het avondeten nadert. Mijn gids begeleidt me het klooster in. Door kale gangen waar een gefilterd licht binnenvalt, stappen monniken biddend voorbij. Meer dan ze stappen, glijden ze over de vloer. En als er niet dat tikken van hun rozenkransen tegen hun dijen zou zijn, zou je ze in dit gedempte daglicht voor spookachtige schaduwen houden.
In de eetzaal voor de bezoekers, wit en kaal, zet ik me aan tafel. Met smaak eet ik mijn boterhammen, deze keer wel met boter besmeerd. Een broeder brengt me commijnekaas. Dat alles, overgoten met een glas straf bruin bier, smaakt me heerlijk.
De nacht daalt over de Kluis. En ook ik ga op tijd naar bed. Mijn kamer is ruim en heeft een mooi uitzicht op de tuin. Een eenvoudig, maar proper bed is het belangrijkste meubelstuk. Mijn vermoeidheid zorgt ervoor dat ik dit bed zacht vind, toch in vergelijking met de strozak tussen wat planken waarop de monniken zich te rusten leggen.
Of ik gebruik zal maken van de mogelijkheid om hier drie opeenvolgende dagen gratis te blijven logeren? Dat hangt enkel van mezelf af. Daarna moet ik sowieso vertrekken. Maar met een dag tussenpoos mag ik me desgevallend weer voor een nieuw gratis logement van drie dagen aanbieden…
Nu lijkt alles dood in dit immense gebouw. Met het zwakke schijnsel van de maan daalt een zekere vredigheid over de Kluis neer.
Ik moet wel diep geslapen hebben, want de klok die de monniken om middernacht wekt voor een uur koorgebed heb ik niet gehoord. Om vier uur wekt het langzame en duidelijke gelui me wel. Ik sta op en ga de eerste misviering van deze nieuwe dag observeren.
In de witte en kale, kleine, modern uitziende kapel zonder de minste versieringen trekt niets mijn aandacht. Ik concentreer me op de monniken die in volkomen stilte naar hun plaats glijden. Zonder enige muzikale opsmuk, zonder orgel, begint de mis. Achteraan in de kerk, waar ik ben gaan zitten, dooft de zware stem van de celebrant tot een gefluister. Gebogen, bijna slapend, geven de monniken zich over aan het koorgebed. Al die geestelijken met hun witte ruggen, waar een kale kruin bovenuit steekt, zijn in harmonie met de kaalheid van de muren. Hier is alles eentonig wit, weggevaagd, luguber.
’s Zondags mag het publiek hier naar de mis komen. Dan speelt het orgel wel, de ijzige stilte van de Kluis doorbrekend.
Ik haast me deze ochtend weg om deze dodenstad, waar levende doden zich voortbewegen, achter me te laten. Nog nooit weerklonk hier de lach van vrouwen. Als handlangers van de duivel zijn die wezens binnen deze muren slechts een bron van conflict. Verder dan de spreekkamer mogen ze absoluut nooit.
Na een eenvoudig ontbijt werp ik nog een laatste blik op het imposante geheel. En dan valt de poort achter mij in het slot. Ik sta weer midden op het platteland, midden in de volle natuur. Ik voel me opgelucht, ik ben weer vrij. Ik herleef.
Jef Vanbussel
Foto hierboven: Henri Lallemand – “Koorgebed: al die geestelijken met hun witte ruggen en hun kale kruin.”
Foto hieronder: Henri Lallemand – “Om vier uur wekt het langzame en duidelijke gelui me wel. Ik sta op en ga de eerste misviering van deze nieuwe dag observeren.”
Foto’s: Heemkunde De Goede Stede Hamont-Achel
Bron tekst: Henri Lallemand, En Campine, excursion d’un cycliste à travers le Limbourg belge
Vertaling: Jef Vanbussel