Aan het Mijndepot in Waterschei wordt zaterdag 16 september de jaarlijkse herdenking gehouden voor alle slachtoffers van de Limburgse mijnen, overleden aan stoflong of bij een mijnramp. Dit jaar staat de herdenking
in het teken van de mijnramp van 21 juni 1943 in Beringen. Negen mensen kwamen toen om het leven.
Het was dus maandagochtend 21 juni 1943 om 8u40 toen er in een pijler zich mijngasontvlamming voordeed. De vlam sloeg tot veertig meter ver in de pijler waar Belgen en Russische krijgsgevangenen aan het werk waren. Zestien Belgen, negenentwintig Russen en vier personen met een nog andere nationaliteit werden rond 11u15 in allerijl overgebracht naar de ziekenhuizen van Heusden, Hasselt en Waterschei.
In die nacht stierven de eerste vier slachtoffers: Henri Vanderbiezen uit Beringen-Mijn, Theophile Philips uit Stal, Gustave Huysmans uit Olmen en Isidore Tessens uit Beringen-Mijn. Op 23 juni werd de eerste overleden Russische krijgsgevangen begraven op het kerkhof van Koersel. (foto) Op 25 juni werden hoofdopzichter Vanderbiezen en werkman Tessens na een requiemmis is de nieuwe kerk van Beringen-Mijn begraven. Ondertussen stierven nog drie andere Russen. Frans Van Bael uit Olmen overleed op 28 juni en een vijfde Russische mijnwerker overleed nog. In totaal kwamen negen mijnwerkers om.
In het boek Beringen-Mijn 1907-1982 Onder en Boven van ir. Goddeeris wordt het relaas uitvoerig beschreven.
Toine Truyers, hoofdopzichter van de veiligheidsdienst getuigt in het boek: ”Rond 8u stond ik gereed om met mijninspecteur Vrancken af te dalen, toen ir. Harsoul kwam binnengelopen en de ‘ontploffing’ meldde. De sirenen begonnen te loeien. Ik vloog. Ir. Forthomme was al daar 20 minuten na het alarm. Sommige houten in de pijler vonkten nog. Men kon lappen huid van het hout aftrekken. Hier lag een klomp, daar lag een lamp. In volle paniek werd uit de pijler gevlucht. De gezichten waren gezwollen. Ik stond aan Daan het bed van kameraden en herkende ze niet meer. Ze waren ook inwendig verbrand door de hete lucht die ze ingeademd hadden en hun hoofd was fel gezwollen. Op de plaats zelfs is niemand dood gebleven. Ieder lichaamsdeel dat bedekt was met kleedsel had niets. De gekweten kwamen naar boven langs de schachten I en II. Men stond gereed met dekens. Het was geen ontploffing maar een ontvlamming”.
Uit het onderzoek is gebleken dat er een plaatselijke ophoping was van mijngas dat werd in de hand gewerkt doordat een blazer voor de luchtverversing per ongelijk werd uitgeschakeld door de nachtploeg. “De hoeveelheid mijngas was eerder klein. Een kleine ventilator volstond na de ramp om het resterende mijngas op enkele minuten te laten verdwijnen. Hoofdopzichter Vanderbiezen heeft zijn benzinelamp gebruikt om de atmosfeer op mijngas te controleren. Er was ongetwijfeld mijngas. Zo’n benzinelamp is slechts gewaarborgd veilig tegen ontploffing bij luchtsnelheden onder de zestien meter per seconde. Daarvan was met in 1943 echter nog niet op de hoogte zodat Vanderbiezen geen enkel verwijt kon gemaakt worden”, stelt Goddeeris.
De mannen die de blazer onvrijwillig afkoppelden werden na het onderzoek dan ook niet gerechtelijk vervolgd.
In het boek getuigt ook nog Louis Maes uit Balen die zelf verbrand geraakte over heel zijn lichaam: “Het was een helse vlucht geworden. Door de ontbranding waren veel persluchtflexibels afgerukt waardoor er grote stofwolken ontstonden. Men zag een hand voor de ogen…In het ziekenhuis lag hij (hoofdopzichter Vanderbiezen) een drietal bedden naast mij. Toen hij ’s avonds aan verzorging toe was, zei hij tegen het verplegend personeel: ga mijn kameraden maar verzorgen, laat mij maar ik sterf toch..En hij is inderdaad diezelfde nacht als eerste overleden”.