Onlangs werd ik voor het eerst opa van een kleinzoon. Een heerlijk gevoel. Ik moest ongewild terugdenken aan mijn eigen geboorte - voor zover dit kan natuurlijk. Uit de mondelinge overlevering weet ik dat mijn moeder in het kraambed in een tweepersoonskamer lag. "Kijk eens wat een schoon kind! En de mijne zo’n lelijkerd, juist een gestroopt konijn," klaagde de vrouw naast mijn moeder. Mijn moeder noemde haar kleine "Jef", naar de naam van haar vader. Toen mijn pa mij later moest aangeven op het stadhuis van Oostende, schreef hij mij in onder de naam Joseph Gustaaf. In die tijd mocht de naam Jef nog niet. Dat was te ordinair. Joseph klonk chiquer. De tweede naam Gustaaf verwees naar zijn eigen voornaam.
Ik woog 3 kilo 600 gram. "Een ferme kerel," bewonderden de bezoekers de boreling. Mijn peter - mijn moeders vader -, die ook Jef heette, was in de wolken met zijn eerste kleinzoon. "Daar moeten we een druppel op drinken," zei hij. Hij toverde een fles Elixir d’ Anvers uit zijn binnenzak en zette ze op de kleine tafel naast het bed. Elixir was in die tijd dé drank van de kleine man als er iets te vieren viel, een geel drankje van 40 graden, mierzoet maar verraderlijk sterk. Mijn pepe's ogen glinsterden als hij een glaasje op had. Dan vertelde hij zodanig dat je er lachstuipen van kreeg. Hij vertelde over wat hij meegemaakt had, dikte het wat aan en kleurde het hier en daar wat bij. Dat was zijn stijl. Hij hield ook van een grap. Zo deed hij mij later geloven dat ik een heel speciale horloge zou krijgen voor mijn eerste communie: "Een voor op je borst te hangen," zei hij doodernstig. Een soort koekoeksklok die om het uur
koekoekt. Ik geloofde het. ‘s Avonds in mijn bed kon ik de slaap niet vatten. Ik dacht altijd maar aan die klok die zijn koekoekgeluid zou laten weergalmen in de kerk.
Als ik daar nu aan terugdenk dan ben ik nog altijd even fier op mijn opa, een simpele man met een "schoon" leven.