Ik hoorde het op tv: “Dan geef je ze toch een klets”. De tongval was Antwerps, wat altijd wel iets smakelijks heeft. Van ver toch. Het is een mooi voorbeeld van hoe rijk onze taal is. Kletsen kennen we als babbelen. In Nederland hoor je dat veel. ‘Gezellig’ is dan meestal niet veraf. Maar het betekent ook een lap geven. Wat je beter niet doet, tenzij die liefdevol is. Een klets erbij, dat is er “een beetje” bij. Tien euro en een klets. Of een kletske melk in de koffie.
Als je één letter laat vallen heb je ketsen. Of botsen. Het was de naam van een spel waarbij je ballen tegen de muur gooide en terug opving. Maar ook dat spel, waarbij je een steen in het water gooide, die dan op het water moest stuiteren. Wat niet gemakkelijk was. Kenden we dat vroeger niet als “slissen”? Maar dat betekent eigenlijk lispelen. Of schuren, met slispapier. Och, je kan er over blijven kletsen.
Nog een uitsmijter. In Lommel kreeg je deze zin wel eens te horen: “Doet uwe jas dicht, of ge doet een klets op.” Voor de niet-Lommelaars, een klets is gewoon een ander woord voor een valling.
Rudi Lavreysen