Het moet een fraai zicht geweest zijn. Een volwassen man die achterwaarts op een stijgende roltrap stapt. Alsof het de opnames voor een slapstickfilm waren. De reden van mijn halsbrekende toeren was dat ik me wilde vergewissen van het bericht op het elektronisch informatiebord van de benedenverdieping. "Deze trein rijdt niet." Ik had het goed gelezen. Een onfortuinlijk verkeersongeval op de sporen bleek later. Ook de volgende treinen werden geannuleerd.
Een andere trein richting Lier en een bus tot Herentals was de oplossing om thuis te geraken. De vier talen machtige conducteur stelde ons gerust. "Alles wird gut", besloot hij in het Duits. Waarop de West-Vlaming naast mij, met wie ik ondertussen aan de klap was geraakt, plots over de Duitse Militaire Begraafplaats in ons stadje begon te praten. Dat hij er ooit geweest was begreep ik, maar omdat zijn West-Vlaams dialect door het mondkapje moeilijk verstaanbaar was, knikte ik telkens, op tijd en stond afgewisseld met een 'hm hm'.
Na afscheid genomen te hebben van de West-Vlaming die samen met zijn vrouw in Leuven op de kleinkinderen ging passen (ik had 'hou u goed jongeman' verstaan, maar volgens mijn vrouw klopte dat niet, vanwege de jongeman), bleek er in Lier geen bus te bespeuren. 'Alles wird nicht gut', zei ik.
Een doos met droge legerkoeken van de buurtspoorwegen en water om ze weg te spoelen was voorzien, maar daarmee geraak je niet thuis. Het was wachten op een tourbus, want met de lijnbussen bleek er geen samenwerking te zijn. Je moet het meemaken om het te geloven.
Een plots arriverend taxibusje - hij moet het geroken hebben - bracht de verlossing. We zouden de kosten met een paar andere wachtende reizigers delen. Hierbij een jongeman met een luchtig onderhemd, gecombineerd met een afgesneden jeans, teenslippers en een zomerhoed. Alsof hij rechtstreeks van Spanje kwam. Met zijn twee peuterdochters nam hij tegenover ons in de taxi plaats. Door zijn zomerse kledij leek onze slecht eindigende dagtrip nog iets van een vakantiegevoel te krijgen. Het zou anders uitdraaien.
Bij de taxichauffeur had ik als een volleerd toerist in een zuiderse badplaats 10 euro van de kostprijs afgepingeld. Al had hij daar even later spijt van, want de jongste dochter van de papa met de zomerhoed vond de taxirit geen goed idee. "Ik wil niet", schreeuwde ze bij het instappen. Een zin die ze minstens 300 keer herhaalde, waarbij haar beentjes als een kleine Eden Hazard alle richtingen op trapten. Onze jongste zoon die er met zijn vriendin recht tegenover zat, hield er een blauwe plek aan over. Ik zag ze vanuit mijn ooghoek fronsend naar elkaar kijken.
Geen enkel troostend woordje van de papa hielp. "Ik wil niet. Ik wil niet." Het bleef ocharm maar komen. Zelfs de droge koeken die ik aanbood werkten niet. "Ik wil niet", huilde ze. Ik geraakte ze maar niet kwijt. Ik had er voor alle zekerheid een paar extra uit de doos gevist. "Zeg, het is geen oorlog", zei mijn vrouw toen ze me betrapte. "Nee, maar we beginnen plots wel allemaal Duits te spreken", zei ik.
Op een zucht van Herentals viel de duts in slaap. Nog steeds stilletjes 'ik wil niet' zuchtend. Met haar hoofdje op de autozetel en haar achterste in de lucht, zoals alleen vermoeide peuters dat kunnen.
In Herentals gearriveerd stond de trein ons op te wachten. Ik viste meteen mijn boek uit de rugzak. De leuze "met de trein is het altijd een beetje reizen" heb ik maar niet uitgesproken. Wel fluisterde ik iets in het oor van mijn vrouw.
"Ik denk dat kleinkinderen nog niet voor morgen zijn", zei ik.
Rudi LAVREYSEN