In de supermarkt bots ik op Willem. Ik ken hem omdat hij in de elektronicawinkel werkte waar mijn ouders wel eens elektrische spullen kochten. Je had toen enkel lokale handelaars waar je zowel de koelkast, een platenspeler, de nieuwe tv of je eerste microgolfoven kocht. Geen ketens of internet. Herstellingen waren toen nog goedkoper dan een nieuw exemplaar.
Ik heb gehoord dat zijn moeder enkele weken geleden is overleden. Ze was 93 jaar. “Ze heeft een schoon leven gehad”, zegt hij, waarna hij naar het jaartal vraagt waarin onze pa is overleden. En of ik ook bijna met pensioen mag. Ik lach en zeg dat ik nog een decennium voor de boeg heb.
Omdat het aan mijn kassa sneller gaat en hij er al stond, vraag ik of hij eerst wil. “Doe maar,” zegt hij. “Het kan maar van de dag af.”
Kijk, nu ben ik een vreedzame mens, maar als je me op kast wil jagen, is dat een ideale zin. Het is een dooddoener waarmee ze me neermeppen zoals een luipaard dat doet als hij twee dagen niet heeft gegeten en eindelijk zijn prooi te pakken heeft.
Het is nu mijn middagpauze. Ik kom snel benodigdheden voor het avondeten kopen, dan vliegensvlug de boodschappen naar huis en vervolgens terug naar het werk.
Ik ben ooit zo snel naar huis gefietst dat de prei uit mijn fietstas viel en tussen de spaken van mijn achterwiel kwam. Met als voordeel dat de prei al was gesnipperd en de soep half klaar.
Een dag is al zo kort. En dan moet je nog slapen. Ik zou liever wat extra tijd hebben op een dag.
De mevrouw aan de kassa drukt gelukkig fors het gaspedaal in zodat de band sneller vooruit gaat. Zo moet dat.
Ze moet het van mijn gezicht hebben afgelezen.
Rudi LAVREYSEN