In drie van de toenmalige dorpen van de fusiegemeente Oudsbergen heerste er in 1648 rond Kerstmis en het eindejaar grote miserie. Er werd om doden getreurd: om 6 in Meeuwen, om 2 in Ellikom en om 27 in Opglabbeek. Die slachtoffers vielen op Sint-Nicolaasdag, 6 december. Toen vond op de Donderslagse Heide bij Meeuwen een slachtpartij plaats.
Voorafgaand aan die confrontatie had de hoogdrossaard van Stokkem meerdere honderden ‘huislieden’ uit zijn ambt gemobiliseerd. In en rond de streek van Ham, Genk, Peer, Beringen en Tessenderlo had hij extra mankracht gezocht en gevonden. Al die huislieden werden opgetrommeld om de Lotharingse troepen mores te leren. Die bleven na de Vrede van Münster (1648) plunderend door onze streken trekken.
Onder leiding van jonker Henricus van Keverberg van Opoeteren trokken de in het gevecht onervaren huislieden richting Donderslag. Daar werden ze door de beroepshouwdegens uit Lotharingen in een val gelokt, massaal verwond en afgeslacht. “Gelijk honden,” meldde de toenmalige secretaris van Grote-Brogel in zijn verslag.
Historicus Luk Van de Sijpe uit Hamont-Achel over dat Loonse verzet: “Dat was een absoluut absurde onderneming! Het was onverantwoord om gewone huislieden het te laten opnemen tegen ervaren vechtjassen. Dat moest in een catastrofe eindigen!”
In zijn boek De Loonse Kempen windt historicus Jozef Mertens er evenmin doekjes om: “De Kempenaars (…) lieten zich op eigen terrein in een opgezette val afmaken. Daarbij viel onder de vreemde soldaten niet één slachtoffer. Het lijkt hier dus om overmoed of wanhoop te gaan, waarvoor kolonel Van Keverberg m.i. een verpletterende verantwoordelijkheid droeg.”
En wat als? Wat als schuttersgilden van het naburige Ambt Pelt-Grevenbroek de Loonse troepen die zesde december op de Donderslag in goede nabuurschap te hulp zouden zijn geschoten?
Luk Van de Sijpe: “Te velde had dat niet het minste verschil gemaakt. En het Ambt Stokkem organiseerde het verzet; aan Pelt-Grevenbroek werd blijkbaar geen hulp gevraagd!”
In 1648 stond het hoofd van de ‘schötters’ trouwens niet meer naar wapengekletter. Piet Vanbussel schrijft in zijn licentiaatsverhandeling over de Sint-Jorisgilde van Kaulille: “Onderzoekers (…) zijn tot de vaststelling gekomen dat (voor de schutterijen) de ontspanning vanaf de zestiende eeuw (…) belangrijker geworden was dan de militaire paraatheid. (…) Het ging steeds minder om een militaire eenheid, steeds meer om een broederschap (…), om een groep vrienden. Hun hoofddoel was gezamenlijk vermaak.”
Luk Van de Sijpe: “Vanaf de 15de–16de eeuw kregen de schutterijen ook steeds meer protocollaire opdrachten: aanwezig zijn bij ontvangsten van hoogwaardigheidsbekleders en processies begeleiden. De verdediging werd overgelaten aan huurlingen in dienst van de overheid of aan lokale burgerwachten.”
Vanaf het begin van de zestiende eeuw werd m.a.w. steeds minder op de tegenstander geschoten en ging men met andere gildes een vermakelijke strijd om prijzen aan. Met op zijn tijd een natje en een droogje. Een traditie die ook nu nog in ere wordt gehouden.
Jef Vanbussel
Foto hierboven: aantal doden en gewonden van 6 december 1648.
Eerste foto beneden: fragment uit een oud vaandel van de Sint-Jorisgilde van Kaulille.
Tweede foto beneden: herdenkingsmonument van de Donderslag in de Oudsbergse deelgemeente Meeuwen.
Bronnen foto’s
Foto hierboven: G. Geerkens, Meeuwen, 6 december 1648, St.-Niclaesdag.
Eerste foto beneden: eigen archief.
Tweede foto beneden: Wikipedia.
Tekstbronnen
Jozef Mertens, De Loonse Kempen, verzamelde opstellen over het verleden van Noord-Limburg;
Godelieve Geerkens, Meeuwen, 6 december 1648, St.-Niclaesdag;
Piet Vanbussel, Volkskundige aspecten omtrent de Sint-Jorisgilde van Kaulille;
Luk Van de Sijpe, Schutterijreglement van Achel 1755, in Grevenbroeker Echo’s.