Overpelt
In de Kastanjelaan houdt
Jo Ruffini (foto) sinds enkele jaren een héél interessant privé-museum open: het
Radiomuseum. We gaan hem hier regelmatig aan het woord laten. Deze week gaat het over
licht en lampen. Jo: "Door de eeuwen heen wilde men het zonlicht in huis halen door overal gezellige olielampjes te laten branden. Tot voor de intrede van de elektriciteit (ruim 100 jaar geleden) werden in huis hoofdzakelijk
vlamlampen gebruikt. Ze werden genoemd naar hun brandstof: zo was er de
kaarslamp die gebruikt werd als wandlamp, de
carbidlamp voor ondergrondse groeven of grotten, de
gaslamp die zoveel licht gaf als 140 kaarsen... De eenheid van licht werd uitgedrukt in kaars. Als er veel gaslampen in huis hingen en de ruimten niet goed geventileerd werden, kon men een hersenaandoening oplopen door de verbrandingsgassen. Verder was er de
benzinelamp, zoals de opzichtersmijnlamp. Met deze lamp kon de opzichter controleren of er mijngas aanwezig was in de mijngangen en eventueel de mijnwerkers waarschuwen om zich tijdig in veiligheid te brengen.
Met de komst van de elektriciteit werden de vlamlampen geleidelijk vervangen door andere types. Andere tijden, andere lampen. Grote gebouwen werden verlicht met
vlambooglampen, ook wel
koolspitsenlampen genoemd. Voor verlichting in de huiskamers waren deze lampen niet geschikt: ze waren veel te groot - 80 cm hoog, met een boldiameter van 30 tot 40 cm. Deze vlambogen als lichtbron werden en worden nog gebruikt in grote cinemaprojectoren.
Tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1881 zorgden dergelijke grote vlambooglampen voor de verlichting van de Expo. Toevallig werd op die wereldtentoonstelling
de eerste gloeilamp zonder vlam geëxposeerd..."
(Wordt vervolgd)Foto's hieronder: vlnr de carbidlamp, de gaslamp, de benzinelamp en de vlambooglamp.