Bruno Indekeu, de eerste spreker op het
minisymposium over 'de grote stille heide', legde de focus op de hoek
Overpelt-Lommel, waarbij hij een groot contrast vaststelde met Budel, maar ook met Balen. De zinkindustrie in Lommel en Pelt kent haar oorsprong eind 19de eeuw en werd in belangrijke mate opgestart door
Duitse ondernemers en financiers. In eigen land kregen zij geen vergunning meer om hun vervuilende activiteiten uit te oefenen, waardoor ze naar onze regio uitweken. Wat eveneens meespeelde was dat de Kempen dunbevolkt was en er weinig werkgelegenheid bestond, waardoor de inwoners bereid waren tegen lage lonen te werken.
Ingenieur
Wilhelm Schulte richtte rond 1888 een arseenfabriek in Overpelt op. Dit werd de basis voor wat zou uitgroeien tot een belangrijke industrietak. In 1904 kwam Lommel aan de beurt. Belgisch kapitaal kwam er niet aan te pas, in tegenstelling tot Budel, waar dat wel het geval was. In Overpelt moesten de boer en de koe wijken voor de fabrieken. Een van de klasgenoten van Indekeu herinnerde zich nog dat, wanneer diens moeder de was buiten hing en de wind verkeerd stond, de was vol gaten kwam te zitten.
Rond de eeuwwisseling volgden nieuwe uitbreidingen en fusies, vaak met steun van buitenlandse banken en holdings. Duitse namen bleven in het bestuur domineren, al stapten ook Belgische bankiers, zoals de familie Philippson, in.
Vanaf 1905 kwamen de eerste kritieken op de verontreiniging: de pers schreef over ‘de dodende fabrieken der Kempen’. Gevallen van loodvergiftiging bij arbeiders waren schering en inslag. Op het ogenblik van de fusie van de fabrieken in Overpelt en Lommel waren er al duizenden werknemers in dienst en bedroeg de productie tienduizenden tonnen zink en zwavelzuur per jaar.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de industrie zwaar beïnvloed door de Duitse bezetting. Chemici en ingenieurs uit de sector werden betrokken bij de ontwikkeling en productie van oorlogsgassen. Dat werd nadien gezien als een vorm van collaboratie, waar Belgische instellingen, met de Société Générale op kop, van profiteerden door de leiding over te nemen. De Villa Schulte in Neerpelt werd omgevormd tot Villa Blaise, naar de nieuwe eigenaar Gaston Blaise die het bedrijf vanaf 1920 aanstuurde en op militaire wijze leidde.
De crisisjaren van de jaren 1930 en de toenemende centralisatie in de sector zorgden voor sluitingen en herstructureringen, maar Lommel bleef als belangrijke productiesite overeind. De lonen lagen hier immers lager dan in Wallonië, waardoor de fabriek in Luik de deuren moest sluiten. Zo groeide de zinkindustrie in Noord-Limburg uit tot een pijler van economische ontwikkeling, al bleef de tol voor de gezondheid van de arbeiders en het leefmilieu zwaar.
Wat begon als een Duits initiatief, evolueerde in de loop van de twintigste eeuw naar een Belgisch zwaartepunt in de zinkproductie, waarbij banken, internationale groepen en later ook Franse aandeelhouders zoals Suez hun stempel drukten. De kleine Kempense keuterboer verdiende wel wat meer, maar dat ging ten koste van zijn gezondheid. Een van de industriëlen kon een enorm kunstpatrimonium opbouwen, dat hij bij de meest recente eeuwwisseling aan een Brussels museum schonk. Gezien de oorsprong van de gelden waarmee die kunst was aangekocht, zo besluit Indekeu, ware het beter geweest dat hij die had geschonken aan een museum in Lommel.