Genetisch onderzoek van patrijzen uit een beperkt aantal wildbeheerseenheden, dat uitgevoerd werd door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), heeft aangetoond dat er een duidelijk verschil is tussen
wilde en
gekweekte dieren. Dat meldt het INBO vandaag.
"We stelden regelmatig de aanwezigheid vast van gekweekte dieren, en in sommige gebieden ook genetische vermenging tussen gekweekte en wilde patrijzen," aldus het INBO.
De patrijs is een akkervogel die in heel Europa achteruit gaat. In Vlaanderen is de jacht op deze soort enkel onder strikte voorwaarden toegelaten in gebieden waar dichtheden nog voldoende hoog zijn. Hoewel het
uitzetten van jachtwild in Vlaanderen sinds 1991
verboden is, komt het nog steeds voor. In 2020 werd zo bij vaststellingen van uitzettingen van jachtwild steevast de jacht in de betrokken wildbeheereenheid
stilgelegd.
Het uitzetten van gekweekt jachtwild leidt zelden tot duurzame populaties, integendeel, de
wilde patrijzen zijn hier het slachtoffer van. Gekweekte uitgezette patrijzen vertonen onnatuurlijk gedrag en zijn niet aangepast aan leven in het wild. Hierdoor hebben ze zeer geringe overlevingskansen. Deze genetische en gedragsmatige negatieve eigenschappen vormen een groot risico voor de wilde patrijs wanneer deze gaat kruisen met gekweekte patrijzen.
Om een beter zicht te krijgen op illegale uitzettingen en hun invloed op de wilde populatie van patrijs in Vlaanderen kreeg het INBO de opdracht om een methode te ontwikkelen om uitgezette patrijzen genetisch te onderscheiden van hun wilde inheemse tegenhangers. Hiervoor deed het INBO in 2020 beroep op medewerking van jagers om een DNA-staal af te staan van geschoten patrijzen. Daarnaast werden tijdens het voorjaar van 2021 ook patrijzen levend gevangen. Ze werden voorzien van een identificatie-ring en na afname van DNA weer vrijgelaten. In parallel nam het INBO ook DNA-stalen bij patrijzen uit verschillende commerciële kwekerijen.
Aangezien alle DNA-stalen afkomstig zijn van vrijwillige medewerking van erkende wildbeheerseenheden, geeft de studie geen representatief beeld van de grootteorde en spreiding van uitzettingen.
De studie toont aan dat de genetische monitoring een effectieve tool is om illegale uitzettingen te detecteren. Ze vormt dan ook een belangrijk instrument dat ingezet kan worden om deze anders moeilijk vast te stellen praktijken aan banden te leggen. Vanuit het beleid wordt momenteel werk gemaakt om afschot te koppelen aan het verplicht inzamelen van DNA-materiaal en labelen van elke geschoten patrijs. Uitzettingen kunnen zo beter worden opgespoord en in kaart gebracht. Een vergelijkbare regeling rond inzamelen van DNA is al van kracht voor ree en everzwijn.
Het labelen zal ook een beter zicht geven op de afschotcijfers in Vlaanderen. Bovendien kan de natuurinspectie op basis van dit systeem gerichte controles uitoefenen in gebieden waar uitgezette patrijzen worden gevonden.
“Dit is een toonbeeld van hoe wetenschap beleidsondersteunend werkt. Dankzij dit onderzoek van het INBO met de hulp vanuit de jachtsector kan een beleid worden uitgetekend dat toelaat personen met malafide intenties uit het systeem te halen, en vooral de patrijs in Vlaanderen meer kansen te bieden”, besluit Vlaams minister van Natuur Zuhal Demir.
(Foto Glenn Vermeersch)