Op een vrije dag zit ik met onze oudste zoon op een terras aan een voorjaarskoffie te nippen. We hebben het over voetbal en andere koetjes en kalfjes. Al kunnen we het beter over honden hebben, want die zijn alomtegenwoordig.
De eerste is een grijze poedel, door zijn baasje losgelaten en tussen de tafels snuffelend, waarbij hij de vriendelijke uitbaatster voor de voeten loopt als ze met een volle plateau passeert. “Pas op hupke”, zegt ze tegen de viervoeter. "Ik dacht dat ze het tegen u had”, lacht onze zoon. Toegegeven, ik ben niet de grootste. De mannen plagen me er soms mee. Maar je weet wat ze over plagen zeggen.
Plots komt er een kinderwagen aangereden. De mama duwt. Als ze zich aan de tafel naast ons zet, zie ik dat er geen kleuter in de buggy zit, maar een hond. Een chihuahua. "Dat is pas een hupke", zeg ik tegen onze zoon. "De kleinste hond ter wereld en genoemd naar de plek in Mexico waar het ontdekt werd. Een Mexicaanse man stond er naar verluidt bijna met zijn sandalen op."
Het lijkt wel nationale hondendag. Een vrouw met een hond aan de leiband stopt aan de tafel. Ze lijken elkaar te kennen. De dames, niet de honden. "Hoe was de reis?", vraagt ze. "Hebben ze zich geamuseerd?" Ik denk dat ze de kinderen bedoelt, maar dat blijkt niet zo te zijn. "Absoluut", antwoordt de andere. "Er zaten meer chihuahua's dan mensen op de bus." "Wij zijn naar de kapper geweest", zegt de nieuwe vrouw. "En de nageltjes laten knippen. Dat deed wel een beetje pijn hè vriend." Bij dit laatste neemt ze het hupke in haar armen.
Ik kijk naar het Mexicaanse hondje in de buggy en hoor hem precies “olé” zeggen. Maar dat zal wel aan mij liggen.
Rudi Lavreysen