Op een zondagochtend stond ik ietwat vervelend te dralen bij de deur. “Welk brood?”, vroeg ik kortaf. “Breng maar een donker mee”, zei mijn vrouw. “Je kiest maar.”
“Een donker brood schat? Ze hebben daar zoveel soorten donkere broden dat ge er bijna niets meer ziet.” Mijn overdreven reactie wees duidelijk op een acuut geval van broodstress.
Geef nu zelf toe. Tarvo, zeven granen, acht granen, negentien granen, molenaars, tijgerwit, tijgergrijs, volkoren, spelt, roggebrood en dan vergeet ik er nog een paar honderd. Het lijkt wel of er elke dag broodsoorten bijkomen. Thuis heeft de ene dit graag en de andere dat. Er zijn zoveel meningen als er broden zijn. Je zou van miserie bijna sandwiches kopen, maar dat is ook niets voor elke dag.
Naar de bakker wandelend, dacht ik aan de vele handelaars die vroeger aan de deur van het ouderlijk huis kwamen. De melkboer, de brouwer, de groenteboer en ook de bakker. Dat bestaat niet meer. Er passeren enkel nog kartonnen dozen.
De bakker kwam altijd met twee broden in zijn handen naar de deur gestapt. “Een grijs of een wit vandaag?”, vroeg hij dan. Zo konden we toch een beetje afwisselen. Een grijs brood was toen nog een rond grijs. Het snijden van het brood deden we zelf. Geen enkele boterham had dezelfde grootte. De grote sneden waren perfect voor onze
poetzak. De kleine sneetjes waren ideaal om ’s avonds nog een boterham te maken met boter en hagelslag. Voor de kleine honger bij de tv.
Mezelf verheugend om nog eens van die vaste grijze boterhammen te eten en meteen om wat ik zou zeggen bij het thuiskomen: ‘Raad eens welk brood ik nu bij heb?”, stapte ik vrij van alle broodstress bij de bakker binnen.
“Een rond grijs meneer? Oei, dat wordt niet meer gemaakt.”
Rudi LAVREYSEN