Het ging over eten en drinken aan het tafeltje achter ons. Hun middag- en avondmaal werd voor de andere aanwezigen nog even herkauwd. Naast het belabberde weer is dit wellicht het gespreksonderwerp dat het vaakst op tafel komt. Vanmiddag hadden ze spek met eieren gegeten, vertelde de mevrouw. Duidelijk nog even nagenietend. En voor vanavond had ze op de markt een bussel ‘poten’ gekocht. Poten in de zin van wortelen dus. Ik dacht nog: moest er iemand die ons dialect niet meester is, dit gehoord hebben, hij of zij zou toch denken “ik ben in een kannibalenfilm beland”. Akkoord, in principe hebben alleen dieren poten, maar ik herinner me dat ze het vroeger, na een dag op het veld, vaak over 'pijn in de poten' hadden. Bovendien zei de mevrouw even later dat ze van diezelfde poten soep had gemaakt. “Een beetje tijm en laurier, meer hebben die poten niet nodig”, vervolgde ze nog.
Och, neem je taal of dialect mee en je krijgt meteen iets exotisch. Mijn vrouw maakt het elke dag mee. Professioneel is ze actief bij onze noorderburen. Ze vinden het daar geweldig charmant, woorden als ‘chakoche’ en ‘chauffage’. Al krijgen we thuis, na zoveel jaren Nederland, af en toe wel eens Hollandse klanken te horen. Ook best schattig. Maar poten in de zin van wortelen kennen ze daar niet, vertelde ze me. Ze zeggen er wel 'peekes' tegen. Dat hoor je hier dan weer zelden. Jaren geleden waren ‘peekes’ in onze streek vooral bekend als de iets oudere medemensen. Een variant die je tegenwoordig gelukkig veel minder hoort. Het werd zelfs versterkt door er oude ‘peekes’ van te maken. Ze woonden daarenboven samen in het ‘peekeshuis’. Nog maar goed dat ze niet wisten dat ze die over de grens gewoon in de soep draaien. Inderdaad, peekessoep.
Rudi Lavreysen