Exact op het moment dat de kerkklok halftwee luidt gaat de automatische deur open. Ik kom op bezoek. Als ouders niet meer thuis wonen, valt meteen het woord 'thuis' weg. Het woord 'bezoek' komt in de plaats. Zelf zegt ze na een wandeling of een koffie "Doe me maar naar huis." Of als we op bezoek komen terwijl ze naar een activiteit is, zegt ze achteraf: "Nee, ik was niet thuis."
Rond dit uur zit ze meestal te knikkebollen. Na een eerste babbel zetten we de tv aan. Het is buiten te guur voor een wandeling. De nieuwslezeres geeft de samenvatting van enkele onheilspellende berichten. Met opnieuw heel wat cijfers en maatregelen. "Het is me toch wat, met dat dinges, wat zeggen ze er ook weer tegen?"
Precies alsof ze het virus niet wil benoemen. Zoals in de boeken over Harry Potter, waarin ze de naam van de boosaard Voldemort niet durven uitspreken. Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, zeggen ze in de plaats.
We kijken samen naar de kookzender. Het is ondertussen een gewoonte. De chef-kok zit aan zee. Hij kan het smakelijk vertellen. Toen we 's avonds nog gelijk naar Dagelijkse Kost konden kijken, zei ze altijd lachend "Maar we kunnen niet proeven hè Jeroen", als hij vertelde dat het lekker was.
De tv-kok heeft in de haven zijn ingrediënten bij elkaar gevist. Thuis waren we vroeger geen grote viseters. Tenzij rolmops, kabeljauw en bakharing. Die brachten ze op woensdag soms mee van de markt. De geur van de bakharing bleef nog een tijdje in huis hangen. En het was uitkijken met de visgraten.
Chef-kok Johan brengt ondertussen alles in gereedheid voor zijn vissoep. "Hij gaat soep maken", zeg ik. Maar haar ogen zijn niet op de tv gericht. "Ja, het is allemaal een soep", antwoordt ze.
Er valt iets voor te zeggen.
Rudi LAVREYSEN