“Ik kom al van Kerkhoven”, zegt Fré terwijl hij zijn fiets parkeert. Zijn lichtgrijze, bijna witte haren komen onder zijn witte fietshelm uit. Het is een donderdag in juni en al behoorlijk warm.
Hij moet bijna negentig zijn. Ik ken hem van mijn kinderjaren. Mijn ouders kochten er hun meubels. De kast van mijn oude slaapkamer heb ik pas een paar maanden geleden weggedaan.
“Van Kerkhoven? Dat is een uur heen en terug”, zeg ik. “Met mijn elektrische fiets iets minder”, antwoordt hij. “Ik ben altijd vroeg wakker.”
Het is mijn eerste gesprek van de dag. Mijn vrouw was al naar haar werk toen ik opstond.
“Ge zijt weer te vroeg”, roept een man vanop het aanpalende terras. “Nee, gij zijt te vroeg”, antwoordt Fré iets minder luid. Roepen gaat hem niet zo goed af.
Een andere man voegt zich bij ons. Kalend, maar met een snor. Zijn linkerhand steekt in zijn broekzak. Ik hoor hem zenuwachtig met kleingeld rammelen. “Daar is ze weer”, zegt hij plots. “Elke dag opnieuw.” We kijken naar een blauw autootje dat aan het plein stopt. Op de schoot van de bestuurster zit een hond, die wild met zijn staart kwispelt. Het zijn precies de ruitenwissers die op en neer gaan. Uitgelaten. Of toch bijna.
We horen een sleutel in het slot omdraaien. Het is zeven uur. De winkel gaat open. De man heeft het kleingeld uit zijn broekzak gehaald en snelt naar binnen. “Gaat gij maar eerst”, zegt Fré tegen mij. “Gij moogt nog gaan werken.”
Bij het buitenkomen hoor ik de mevrouw tegen haar hond praten. “Hij is braaf hè”, zegt ze alsof ze het tegen iemand anders over haar hondje heeft.
Fré steekt ondertussen zijn krant weg. “Veel leesplezier”, zeg ik. “Merci. Al is het toch elke dag van hetzelfde”, lacht hij.
Rudi LAVREYSEN