Soms begrijpen onze Nederlandse neefjes niet wat we zeggen. Het zijn trouwens hele neven, maar je kent dat: je blijft het verkleinwoord gebruiken. Zo wordt onze jongste zoon nog ooit aangeduid met 'onze klenne', terwijl hij boven iedereen uittorent. Correcter zou zijn als ikzelf word vermeld als 'onze klenne', wat ze trouwens met het nodige leedvermaak regelmatig doen.
Maar terug naar onze neefjes. 'Wat zeg je ome Ruud?', vroeg de jongste van de twee toen ik hem vroeg of we 'ne krijm' gingen eten. Ik weet het. Ik besef dat ik af en toe waakzamer moet zijn met onze spreektaal, maar de woorden zijn sterker dan mezelf. Ze zitten er ingebakken zoals de aardappelschijfjes die te lang in de pan hebben gelegen. Je krijgt ze er moeilijk uit. 'Een ijsje', verbeterde ik mezelf. 'Ah, een ijsje', lachte hij. 'Crème kennen we ook, maar dat is iets anders.' Het lijkt soms een aflevering van FC De Kampioenen als we met elkaar spreken. Door de taalverschillen stapelen de misverstanden zich op. Maar het is altijd lachen.
Behalve toen ik vroeg of hij een 'zjiepke' wilde. Hij keek me aan alsof ik hem een chemisch product ging voorschotelen. 'Een wat?' 'Och ja', zei ik. 'Dat kennen jullie niet.' Het was zoeken naar het correcte Nederlandse woord. Een snoepje is te ruim. Een gummy snoepje misschien? Al is dat ook een verzamelnaam. "Als ik in de winkel naar 'grūn zjiepkes' vraag, begrijpen ze me ook niet", zei ik tegen mijn vrouw. "God weet waar sturen ze me naartoe."
Onze pa en grootvader moesten het meegemaakt hebben, dat woorden als 'grün zjiepkes' niet meer zouden bestaan. Verdwijnen met de woorden meteen de 'grün zjiepkes'? Thuis stonden ze op de schouw. Misschien moet ik dat doen. Ze zichtbaar houden. Of waren dat van die bruine 'zjiepkes'?
Rudi LAVREYSEN