Het is 8 uur in de ochtend en de bakker stelt mijn karakter en mijn nuchtere maag andermaal op de proef. Als proevertje serveren ze stukjes frangipane en appel nougatine taart met slagroom. Ik ben niet de enige in de rij met een gebrek aan weerstand. Een jongen heeft vooral oog voor de slagroomtaart. Zijn oma glimlacht. "Nee, die niet", zegt zijn mama. "Ge gaat smossen op uw nieuwe jas." Het lijkt alsof kinderen tegenwoordig altijd een nieuwe jas dragen. Vroeger hadden we vesten waarop morsen toegelaten was. Tegenwoordig hangen er geen smosjassen meer in de kleerkast. Zonder dat zijn mama het ziet, kijkt de jongen heimelijk naar zijn oma, die al glimlachend haar goedkeuring voor het stuk slagroomtaart geeft. Och, wie morst er nooit? In onze familie zit het in ons DNA. Dat hebben we officieel vastgesteld. Ik herinner me een familie-uitstap naar een steakrestaurant. De soep was amper geserveerd of alle familieleden hadden hun hemd met tomatensoep geverfd. "Nee, niet russen" (uit te spreken met een doffe 'eu', niet zoals de mensen in het land van Vladimir Poetin), zei mijn vrouw, terwijl ik aanstalten maakte om met mijn zakdoek over de grote vlek te wrijven, die eruitzag als de wijnvlek op het hoofd van de Russische oud-president Gorbatsjov. "Anders blijft het een plek."
Ze had natuurlijk volkomen gelijk, maar je probeert te vermijden om met die plek aan de saladebar te verschijnen. Wat uiteindelijk toch gebeurt, want hoe hard je 'rust' of de vlek nat maakt, het helpt geen zier. Geen ‘vets’, zei men vroeger.
Het jongetje staat ondertussen buiten bij de bakker en heeft warempel een toef slagroom op zijn nieuwe jas gemorst. "Wat heb ik nu gezegd?", vraagt zijn mama. "Vooral niet russen", fluister ik. Aan haar boze blik te zien is mijn antwoord niet correct.
Rudi LAVREYSEN