We zitten in de stad. Letterlijk. Na de boodschappen verzoekt een vrijstaande terrastafel ons om te gaan zitten. We luisteren graag, want de hoge tafel met twee taboeretten is de enige die nog vrij is. De eerste lentezon heeft flink wat mensen gelokt. Als bijen naar een honingpot. Na het brengen van de consumpties, rekenen we meteen af bij de ober. Hij wil de prijs van de twee drankjes optellen, maar geraakt er niet meteen uit. De eerste zon wellicht en de drukte die het met zich meebrengt. Even later komt hij met de rekening. We moeten 5 euro en 60 cent betalen en de vriendelijke man denkt zichtbaar na over wat hij moet teruggeven van het briefje van 10. “Optellen”, wil ik helpen. “40 cent erbij is zes en vier euro erbij is tien euro.” Meestal gevolgd door een ‘geweest’, waarna het briefje in een dikke portefeuille en vervolgens in de schort van de ober verdwijnt.
De lentezon duikt ondertussen achter een gebouw. Maar de ervaren terraszitters weten nog een zonnige plek. Tafels en stoelen verschuiven tegelijkertijd. Het lijkt wel een ballet. Als de zon zich even later definitief dreigt te verschuilen, zijn we de enigen met nog een streepje zon. Dankzij onze barkrukken. Ik zie meteen enkele jaloerse blikken. We wenken naar de ober. Om het hem niet nodeloos ingewikkeld te maken, bestellen we hetzelfde. De vorige rekening ligt nog op tafel.
Achter ons zit een man de krant te lezen. Als hij plots vrij luid gaapt, kijk ik om. “Dat zal de eerste lentezon zijn”, zegt hij. “Ze zeggen dat je daar moe van wordt.” Ik knik bevestigend en wil vragen of hij dat in de krant gelezen heeft, maar ik geniet nog even van de ondergaande zon. Nog goed twee minuten denk ik. We kunnen al aftellen.
Rudi Lavreysen