Op Facebook plaatste Toon Jansen vandaag een mooi verhaal over zijn jeugd in de "Wittering". We zijn hem dankbaar dat we het hier mogen overnemen:
Het begon in het tweede studiejaar waar “meester” Gène Wellens zaliger ons meenam naar de Wittering. Op blok 2 “Het Gouvernement” toonde hij ons de prachtige Bonte krokussen en deed hij ons kikkers vangen. Kikkerdril werd mee naar de klas genomen om dit in een aquarium dag na dag op te volgen. Hier begon voor mij op achtjarige leeftijd de ontdekking van de Wittering.
De eerste vrije dag na ons bezoek ging ik al terug om knolletjes van de krokus te halen om bij ons in de tuin te planten. Met mijn beste vriend trok ik vanaf dan regelmatig naar de Wittering, een magische plek want je mocht er op de meeste plaatsen niet komen.
Eerst buurten met de boeren die er hun koeien hadden en ze in de vroege morgen en avond kwamen melken. Dit deden we natuurlijk om daar te mogen komen, maar langzaam overwonnen we onze angst en trokken we vooral door de donkere “wallen”, stroken sparren die men had aangeplant, waar in het voorjaar de meeste vogelnesten te vinden waren. Vooral lijsters en merels trokken onze aandacht maar ik herinner mij toch ook de grote aanwezigheid van Ransuil en de eerste “Bonte merel” (Vlaamse gaai) die ik er zag, het leek wel een paradijs!
Het verzamelen van vogeleieren was in die tijd voor de meeste jongeren een “aangenaam” tijdverdrijf. Nooit haalden we het nest leeg, maar we namen één of soms twee eieren mee, dit was dikwijls afhankelijk welke soort vogel het was. We stalen ook wel jonge vogels uit het nest om deze dan thuis groot te brengen; vooral zanglijsters die men in een kooi hield voor de mooie zang. Maar toen mijn vader een jonge vogel ontdekte die ik had meegebracht was het voor mij gedaan om vogels en eieren uit nesten te stelen, ook mijn verzameling eieren moest ik afgeven.
Door zo rond te trekken in de Wittering ontdekten wij natuurlijk ook het grote visbestand en het was voor mijn vader geen bezwaar als ik thuis kwam met een lekkere pan vis! En eerlijk gezegd: dit was spannend en kon bijna het hele jaar door. Hoe deugddoend en lekker kon het zijn als ons moeder 's avonds een pannetje vis bakte en mijn vader van puur genot na de maaltijd zijn vingers aflikte! Ook de buren genoten mee van onze dikwijls grote buit.
Die bestond voornamelijk uit “rooioog” en paling die we meestal vingen met onze handen, soms gebruik makend van een net dat gemaakt was van vogeldraad. De vislijn gebruikten we op latere leeftijd toen de visstand serieus verminderde.
Mijn vriend was een fenomeen in het vangen van vis met zijn handen. Eenmaal een paling vast, loste hij deze niet meer. Omdat er regelmatig sluizen geopend en gesloten werden om te witteren kwam er steeds verse vis in de sloten. Achter de sluizen vormde zich een “kot” waar de vis zich verzamelde als de sloot droog kwam te staan. Vooral het “kot van de boerensloot” en het “kot van vier” waren onze voornaamste visplaatsen. Emmers vis sleepten we mee naar huis waar de buurt natuurlijk ook mee van profiteerde. Op een avond hadden we achter de “prisendeau” en in het kot van de boerensloot 12 palingen gevangen, we maakten ze vast op een stok en reden zo door de Koloniestraat naar huis.
Ook de “reffelsloot”, die in het verlengde van de “fossé” het water voorziet van de ”kleine wittering” die langs de Vrijheidstraat ligt en waar jaarlijks de waterplanten werden verwijderd om een goede waterdoorgang te krijgen, bracht voor ons de nodige vis in de pan.
Een jaarlijks feest voor ons was wanneer het visbestand van de grote fossé werd afgevangen door Jef Sas. Jef huurde de fossé en was zo eigenaar van de aanwezige vis. Aan het kanaal werd dan de sluis dichtgedraaid om de waterstand zo laag mogelijk te brengen en zo de vis af te vangen. Dat gebeurde altijd in dezelfde periode als de toemaat was gemaaid en dat wisten we: dagen op voorhand staken we stokjes in de dijk gelijk met de waterspiegel om te controleren of het waterpeil zakte. We lieten ons niet verrassen en om beurten werd er 's morgens gecontroleerd. Als het dan zover was, probeerden we zoveel mogelijk vis in de fossé weg te vangen. We speelden hier een kat-en-muisspelletje met de gendarmes die met hun jeep maar aan één oever van de fossé konden komen omdat aan de andere oever een bos was en dat was onze speeltuin, de gendarmes kwamen zeker niet door het water!
We hebben de “beroepsvissers” dikwijls kwaad bloed gezet als we de vis voor hun neus wegkaapten, zowel boven als onder de prisendeau.
Vlak bij het huis van de wateringbaas, de latere Kristelhoeve, lag ook een vijver dicht bij de Fosséstraat en hier zat onnoemelijk veel vis op. Dit stak natuurlijk onze ogen uit, hoe konden we hier aan geraken? Dit zouden we in samenwerking doen met de jeugd van achterin de Koloniestraat en de Fosséstraat want dit was teveel werk voor twee. Op een avond zetten we de aanvoersluis dicht en de afvoer open en voor dag en dauw waren we aanwezig om de vis in jute zakken te doen en af te voeren naar een bepaalde plek waar de zakken in het water werden gelegd om later op te halen. We moesten snel zijn want we wisten dat de ”gard” of opzichter om 7 uur een rondje deed. Toch werden we verrast. Met de laatste zakken half gevuld met vis verspreidden we ons zodat de gard niet wist wie hij moest volgen. 's Avonds haalde een van onze medevissers met paard en kar de zakken op en werd de vis verdeeld en omdat heel de buurt mee vis heeft gegeten is nooit uitgekomen wie toch die vijver heeft geplunderd...
Zwemmen deden we in de Wittering al op jonge leeftijd, vooral in het "kot van vier" vertoonden we onze kunsten maar als hier het schut dicht stond trokken we naar het "gouvernement". Ik herinner me nog goed de geur van het water als we ons in de zomer onder het schut van vier gingen wassen. Dat was plezierig en we deden het liever dan ons te wassen in een zinken teil waar het water door enkele personen gebruikt werd.
Er zijn natuurlijk nog vele anekdoten te vertellen over mijn jeugd in de Wittering en zeker over de mensen die er deel van uitmaakten, maar ik ben blij dat ik er mijn jeugd mocht doorbrengen en op latere leeftijd voor een klein gedeelte heb mogen meewerken aan het behoud van dit unieke gebied. Toon JANSEN