Na de winter waren de overgebleven rotte appelen en de stelen van de kolen die waren
blijven staan in de tuin fantastische projectielen. Er bleven elk jaar wel een vijftig kilo rotte
appelen over. Iemand zat in een boom met een schild, in feite het deksel van de Weckketel,
en moest dan de projectielen proberen af te weren. Om beurten stonden wij achter een kader
met kiekendraad ervoor en de anderen moesten dan gooien zodat de spijs in je gezicht vloog.
Eigenlijk waren wij belhamels. Wij maakten katapulten en schoten ermee naar de schepen.
Ook de straatlampen waren geen lang leven beschoren. We plaagden ook de ‘komiezen’ die
in een kleine barak naast de brug de douanezone bewaakten door de graszoden onder de
barak uit te trekken. De barak steunde op palen opgevuld met graszoden. Hopelijk zijn deze
‘misdaden’ intussen verjaard.
Een fragment uit het tweedelige ‘Mijn verhaal: de jeugdjaren van Jos Van Gerven’,
verschenen in het laatste nummer van 2021 van Het Liller Heem, het tijdschrift van de
Heemkundige Kring van Sint-Huibrechts-Lille.
Meer info