Wie in de kunstwereld zaken doet, heeft meestal een broertje dood aan schriftelijke afspraken. Meestal heerst - hoe kan het anders - de
flou artistique. Letterlijk: het gewilde onscherpe effect in een foto of film. De vaagheid, zeg maar.
Zo zijn er tussen een kunstgalerij en een kunstenaar zelden netjes genoteerde afspraken. Vaste formules zijn er ook niet.
Een rechtbank die moet oordelen als er ruzie is in het kunststraatje, moet dan ook creatief uit de hoek komen.
De Brusselse rechtbank waarover het hier gaat kreeg te maken met een schilder die meende dat hij van de galerij die zijn schilderijen verkocht 35.119 euro tegoed had. Hij eiste de helft van de opbrengst van twee schilderijen (9.085 euro) en een schadevergoeding van 20.662 euro omdat twee van zijn schilderijen 10 cm in het water hadden gestaan. Ten slotte de waarde van een schilderij dat simpelweg verdwenen was (5.372 euro).
De galerij weigerde op te draaien voor de waterschade en voor het verdwenen schilderij en stuurde zelfs een tegenfactuur aan de schilder van 3.208 euro 'voor de promotie en de tentoonstelling van de schilder'.
Op papier was er dus niets afgesproken en de rechter haalde daarom inspiratie uit wat hij dacht dat gebruikelijk was in de sector: een schilder rekent aan een galerij 50% van de opbrengst van een schilderij aan. Niet gebruikelijk was, aldus de rechter, dat de kunstenaar in de kosten van receptie, promotie e.d. deelde, zodat de galerij geen recht had op de tegenfactuur. De rechtbank beschouwde de galerijhouder als een bewaarder van schilderijen die er voor zorgt als ging het om zijn eigen schilderijen. Hij moet dus opdraaien voor de beschadiging en het verlies van de schilderijen of de schilderijen nu uit de school van het impressionisme, realisme of een ander -isme komen.
"Een isme, daar moet je mee oppassen", zei Hugo Brandt Corstius ooit.
Jan BOULY(De auteur is advocaat)