Een inspecteur van politie reed na zijn diensturen met zijn privéauto richting Aalter, toen hij werd gevolgd door wat hij later omschreef als een ‘
bumperklever’. Die bumperklever haalde hem in op een ogenblik dat tegenliggers naderden. De inspecteur zag het gevaar en vertraagde, zodat de bumperklever terug naar rechts kon om de tegenliggers te ontwijken. Na het incident volgde hij de bumperklever tot aan zijn woning en verbaliseerde hem, hoewel de bumperklever het incident helemaal anders zag. De inspecteur reed volgens hem vlak achter een vrachtwagen, moest plots remmen, zodat hij naar links moest uitwijken en de vrachtwagen en de inspecteur moest inhalen. Van gevaar voor tegenliggers was geen sprake, aldus nog de bumperklever. Het parket volgde de versie van de inspecteur, dagvaardde de bumperklever voor de politierechter en verkreeg ook zijn veroordeling.
De bumperklever tekende beroep aan bij de correctionele rechtbank van Brugge. Die beaamde dat de bumperklever nergens aantoonde dat de vaststellingen van de inspecteur niet correct waren. Maar, voegde de rechtbank er onmiddellijk aan toe, waar het parket aan voorbijgaat, is dat de inspecteur zowel tijdens het bumperkleven als bij het inhaalmanoeuvre betrokken was. Door te remmen had hij niet alleen getracht tegenliggers buiten gevaar te brengen, maar ook zichzelf. Hij was dus zelf partij, zat trouwens alleen in zijn auto, hoewel hij – zo merkte de bumperklever fijntjes op – het voortdurend over ‘wij’ had in zijn PV. Het PV van de inspecteur was dus geen geldig bewijs en de bumperklever ging vrijuit.
Jan BOULY
(De auteur is advocaat)