Wat nu volgt is meer dan vijftig jaar geleden gebeurd. Toen de dieren nog spraken dus. Het gaat over mijn vriend Thieu. Thieu studeerde iets in Antwerpen. Hij was daar op kot. Elke week op zondagavond spoorde hij erheen en op vrijdag kwam hij terug. Die vrijdag lag hij, moe als hij was van de zware studies en een paar andere activiteiten, achterover gezakt op zijn zitplaats, zijn voeten op de zit vóór hem. Niet erg netjes dus. De conducteur komt langs voor controle van de vervoerbewijzen. De man is niet tevreden over die voeten op een zitplaats. “Doe jij dat thuis ook?” vraagt hij. “Nee”, zegt Thieu. “Thuis hebben we geen trein.” En ik moet toegeven, ik schoot in de lach toen hij het vertelde.
Maar natuurlijk kreeg hij een stevige uitbrander. En verdiend!
Ergens einde juni stapte ik in Leopoldsburg op de bus. De school was net uit en de vakantie was voelbaar nabij. “Een bende pas losgelaten leerlingen” dacht ik. “Dat wordt rechtstaan tot Lommel.” Ik had me nog maar pas verzoend met het onvermijdelijke toen twee jongelui aan weerszijden van de middengang, tegelijkertijd rechtstonden en mij hun zitplaats aanboden. Een jongen een meisje. Ik heb het aanbod in dank aanvaard, terwijl ik me ineens helder bewust werd van mijn leeftijd.
Mijn dochter vertelt me pas het volgende verhaal: “Ik kom net terug van het vuilnis oprapen. Ik was gaan wandelen met de hond en was voorbij een plek gekomen waar veel vuilnis ligt. Ik kom terug met de fiets, dacht ik, en met een knijper en een zak. Een auto die ik in de buurt gezien had, kwam even later ook terug. Vijf jonge gastjes zaten erin, gekleurde jonge medemensen, ze haalden een grote zak te voorschijn en begonnen meteen mee op te ruimen. “U hebt ons geïnspireerd, mevrouw”, zegden ze. “En we zullen in het jeugdhuis eens gaan vertellen dat ze hun rommel moeten opruimen als ze hier komen chillen”. Mijn hele dag was ineens goed.”
Ik word er echt niet goed van als ik sommige mensen bezig hoor over de ‘jeugd van vandaag’. “Ze zijn lui en onbeschoft en gewelddadig”. Net alsof wij vroeger geen ‘varkensstreken’ uithaalden. “Ja maar”, zeggen ze dan, “Ze zijn vernielzuchtig en maken een hoop dingen kapot.” En misschien is dat voor een kleine minderheid wel zo. Maar hebben wij dan vroeger nooit eens met een zelfgemaakte katapult (een katteprul !) op de isolatiedopjes van een elektriciteitspaal geschoten? En ik kan me best nog wel een paar andere streken herinneren.
Chel Driesen