Voor de arbeidsrechtbank van Gent stond een 89-jarige, kinderloze en alleenstaande dame. Zij had zich voor het slapengaan uitgekleed. Het is te zeggen. Toen zij al op leeftijd was, verkocht zij haar huis voor een habbekrats aan de zoon van haar nicht. Ze mocht er blijven wonen, maar vijf jaar na de verkoop was een opname in een woonzorgcentrum aangewezen. Omdat ze de opname niet kon betalen met een pensioentje en een zorgpremie, klopte ze aan bij het OCMW. Het OCMW weigerde bij te passen en de dame ging in beroep bij de arbeidsrechtbank.
Langs de ene kant moest de arbeidsrechtbank erkennen dat de dame de verblijfskosten in het OCMW niet kon betalen. Haar huis had ze verkocht voor 25.000 euro, hoewel het 200.000 euro waard was. En zelfs van die 25.000 euro gingen er grote bedragen cash van haar rekening. Een uitleg was er niet. Feit was dat de zoon van haar nicht suikertantes beleggingen deed. Hoe dan ook, een bewijs dat de dame zich bewust via een symbolische ‘verkoop’ arm had gemaakt, om later OCMW-hulp te krijgen, was er niet.
Aan de andere kant kon de rechtbank niet aanvaarden dat de familieleden die haar woning ‘kochten’ buiten schot bleven en de gemeenschap lieten opdraaien voor de opvang van hun vrijgevige tante. De rechtbank kon de familieleden niet verplichten te zorgen voor haar levensonderhoud. Maar, zo vond de rechtbank, de verkoop van haar huis was eigenlijk een schenking. De wet laat toe dat ze die schenking herroept wegens ondankbaarheid en zo kan ze toch nog aan geld geraken. Neemt ze haar ondankbare familie in bescherming, dan mag ze niet verwachten dat het OCMW dit in dank aanvaardt.
Jan BOULY
(De auteur is advocaat)