De avond moest die zomerdag nog vallen toen twee zusjes in De Panne een cocktailbar binnengingen. Dat was buiten de waard gerekend die hen, wijzend naar hun hoofddoeken en een affiche met een dozijn huisregels, de deur wees. Volgens het voorlaatste gebod van zijn huisreglement had de uitbater geen hoeden, petten of hoofddoeken van doen. Allemaal in het belang van een positief uitgaansklimaat.
"Racist!" kreten de zusjes, waarna ze de zaak in rep en roer zetten en voor ze het wisten stonden ze terug op de stoep. Wat volgde was een strafklacht, zonder staartje zo leek het. Tot het Centrum voor Gelijke Kansen in actie schoot en het incident voor de rechtbank van Veurne kwam. De rechter in Veurne oordeelde dat het "hoofddekselverbod" alleen over kleding ging en niets te maken had met racisme. Het Centrum ging in beroep bij het hof van beroep van Gent dat vond dat er alleszins geen sprake was van directe discriminatie. Iedereen in de cocktailbar moest het hoofddeksel immers achterwege laten. Maar, vroeg het hof zich af, is zo’n algemeen verbod op hoofddeksels wel nodig om te komen tot een positief uitgaansklimaat? Komt een positief uitgaansklimaat in het gedrang als bezoekers met een islamitische hoofddoek, een joodse keppel of een sikhtulband zouden aanschuiven aan de bar? Of een kloosterzuster met een kap? Was het echt nodig religieuze hoofddeksels uit het uitgaansleven te bannen, ter wille van de positieve sfeer en de sociale vrede? Driemaal nee, vond het hof en oordeelde daarom dat de uitbater zijn huisreglement moest aanpassen en religieus verplichte hoofddeksels moest toelaten.
Dwangmaatregelen of straffen bleven de uitbater wel bespaard. Het hof veronderstelde dat de uitbater wel zou beseffen dat hij straffen riskeerde als hij zijn reglement niet aanpaste en er nieuwe incidenten van kwamen.
Jan BOULY
(De auteur is advocaat)