Achttien lentes, zo pril, toen de luchthavenpolitie haar aanhield in Zaventem. Ze was op weg naar Istanbul met tien euro op zak. In haar bagage had ze 30 kilo aan verzorgingsproducten. Eindbestemming Syrië, om er te trouwen met haar schoolvriend. Hij had haar gevraagd. Samen zouden ze naar Raqqa gaan. Op school was ze gepest en thuis was de situatie moeilijk geweest. Ze wist dat haar geliefde een IS-strijder was. Maar in Raqqa zou ze een gezin hebben en gewonden verzorgen, vriend en vijand.
Voor de Procureur des Konings was ze ‘helper’ van een terroristische groep, strafbaar met vijf tot tien jaar opsluiting en een geldboete tot 30.000 euro. Gesteund door haar moeder verscheen ze voor de rechtbank van Gent. Het was duidelijk voor de rechter dat ze wist dat S.A. – op wie ze tot over haar oren verliefd was – een IS-strijder was. Als zij voor hem kookt, hem verzorgt, wast en plast en seksuele genegenheid verschaft, maakt zij hem klaar voor de gewapende Jihad. Als man en vrouw zouden zij, als zij niet was opgepakt in Zaventem, het kalifaat bevolken met gelijkgezinden. Zo groeit het kalifaat en krijgt het vorm.
Verliefdheid is geen vrijbrief om terroristen te helpen, aldus de rechtbank. Maar, het meisje straffen deed de rechtbank niet. Omdat ze hopeloos verliefd was en zo jong, maar ook omdat zij had gebroken met alle personages uit extreme hoek, zich concentreerde op haar studies en terug thuis woonde. Wel moest zij de volgende vijf jaar aantonen dat ze het juiste spoor volgde, studeerde en een vaste stek had. Ook mocht zij het land niet verlaten zonder toestemming. Schuld dus, maar geen boete. Was zij immers zelf niet een slachtoffer, uitgebuit om haar liefde?
Jan BOULY
(De auteur is advocaat)