In een weide in
Kerkhoven staan enkele
ezels. Ze danken hun naam aan hun soms halsstarrige karakter, maar is dit wel correct? Oorspronkelijk zijn ezels eigenlijk bergbewoners; bij gevaar was het voor hen vanwege het landschap geen optie om op de vlucht te slaan. In plaats daarvan
versteenden ze als het ware, een eigenschap die de gedomesticeerde ezels nu nog aliijd hebben. De mens begreep deze oorspronkelijke eigenschap niet en zei dan maar "zo koppig als een ezel". Wat zouden de ezels van ons zeggen als ze konden spreken?
(Pierre Rutten)