Voorwerpen hebben de gave om te spreken. Ze kunnen ons iets zeggen. Jeff Tweedy heeft het in een van zijn songs over ‘the ashtray says you were up all night’.
De volle asbak zegt hem dat zijn moeder de hele nacht op was.
We maken op een doordeweekse dag een wandeling in een gehucht van een naburig dorp. De kerk, de lagere school en café Welkom op de hoek. Alles vlak bij elkaar. La Flandre profonde, zegt men dan.
De openstaande ramen, de vlaggetjes op de speelplaats en het gejoel van de kinderen zeggen me ook zonder blik op de kalender dat het schooljaar op zijn laatste benen loopt.
Een meisje hangt uit een van de openstaande schoolramen en roept iets naar ons. We zijn te ver om het te kunnen verstaan. “Meneer, raapt u mijn pop even op alsjeblieft”, herhaalt ze. Dat meen ik alleszins te begrijpen. “Is je pop gevallen?”, vraag ik. Het meisje kijkt me vanuit de hoge ramen glimlachend aan. Het gebouw zegt me dat de school er al heel wat decennia staat.
“Och, het is geen pop”, zeg ik als ik het speelgoed in het hoge gras zie liggen. Het is een soort van bord met nopjes. “Nee, het is geen pop maar een pop it”, lacht ze. “Oei, dat ken ik niet”, antwoord ik. Wat niet helemaal klopt, want jongere collega’s hebben er iets over verteld. Dat het een hebbeding is voor kinderen. Ik overhandig het speelgoed, het meisje zegt ‘dankjewel’ en verdwijnt uit ons zicht. Ik hoor dat ze lachend ‘Oh my god’ tegen haar klasgenoten zegt.
In de ogen van kinderen zijn we wellicht stokoud. Het speelgoed zegt me hetzelfde. Oh my god. Hoe bestaat het? Dat iemand een pop it niet herkent als die in het gras ligt?
Wie zal het zeggen?
Rudi LAVREYSEN