“Buitenlanders vinden hier nooit het toilet”, zeg ik. “Het bordje met ‘koer’ boven de toiletdeur zal niet veel helpen.” Als het ons lukt, trekken we zaterdag- of zondagvoormiddag eropuit voor een fikse wandeltocht, waarna mijn vriend en ik soms in dit etablissement belanden. We laten er de voormiddag in de namiddag glijden, met een klassieke filterkoffie voor onze neus. “De tijd gaat snel, gebruik hem wel”, zeggen we soms tegen elkaar.
Diezelfde tijd heeft geen vat op de zaak gehad. De bierglazen hebben er nog dat gouden randje. Het toilet is nog altijd de koer. “Ik ga zelf eens kijken of ik nog een jongen ben”, zegt mijn compagnon terwijl rechtstaat. “Vanaf nu kan je op het toilet van katoen geven”, zegt hij even later, terwijl hij zich terug neerzet. Ik kijk hem niet begrijpend aan. “Er staan zakjes met verse katoen in het kleinste kamertje”, vervolgt hij. “Om een aangename geur te verspreiden wellicht. Op het zakje staan twee regels uit die mooie song van Billie Holiday. “
Summertime, and the livin' is easy. Fish are jumpin' and the cotton is high.” Hij zegt het al zingend.
“Weet je trouwens waar de uitdrukking ‘van katoen geven’ vandaag komt?”, vraag ik hem. Hij trekt zijn wenkbrauwen omhoog maar zegt niets. “Als ze vroeger de petroleumlamp feller wilden laten branden, moesten ze de katoenen lont verlengen. Daarom zeggen we nu nog altijd ‘van katoen geven’ om buitengewoon je best te doen.” “Gij bakt ze toch bruin met uw spreekwoorden”, lacht hij. “Van bruin gesproken, weet je trouwens waar het spreekwoord ‘dat kan mijn bruine niet trekken’ vandaan ko…” wil ik vragen, maar hij laat me niet uitspreken. “Nee, ik wil het ook niet weten. Drinkt gij maar eens van die koffie”, lacht hij. “Ik krijg dorst van uw bruin spreekwoorden.”
Rudi Lavreysen