Het was een mopje toen. “Ik heb iets heel licht. Als ik het op de grond laat vallen durf ik te wedden dat jij het niet kan oprapen”. Waarna de andere op de grond spuugde. Het viel me te binnen, omdat je tijd ook niet kan vastnemen. Hij vliegt. Zoals je toen ook geen grip had op die twee zomermaanden. Het leek een eeuwigheid en dat was het ook.
Als de Ronde van Frankrijk gedaan was, hadden we tijd genoeg om hem na te spelen. De grote Tour rond het huis. Vervelen was een optie. Het hoorde er gewoon bij. Zeker bij slecht weer. Al hadden we daar een middeltje voor. Omdat grootvader bij ons inwoonde, sloegen we aan het kaarten. ‘Kaartje leggen?’, vroeg hij dan. We waren er meestal voor te vinden. Zeker voor een troel of een miserie. De regenbuien waren dan niet langer een miserie. Voor hem was ik de kakkenest. De jongste van de familie. Toch een raar woord, niet? Het komt blijkbaar van de jongste, het nog ‘kale’ vogeltje in het nest. Dat als laatste gaat vliegen.
Ik ben inderdaad weggevlogen. Maar in gedachten zit ik nog regelmatig te kaarten in dat nest. Troeven genoeg.
Rudi Lavreysen