Ik zie het toestel nog staan. Het had een vaste plaats in de kelder, maar af en toe verscheen het op de keukentafel. Met het apparaat werden thuis verse kroketten gefabriceerd. Het was alleszins een opvallend ding, met die oranje kleur. In het bakje propten we de nog ietwat warme puree. Met een soort van hefboom persten we die puree door de buizen waar dan als bij toverslag lange kroketten uitkwamen. Als we braaf waren, mochten wij ze doorsnijden. Op de juiste lengte natuurlijk. Dankzij het verlangen waarmee we uitkeken naar de verse gebakken kroketten, smaakten ze later op de dag nog beter. Dat is minder het geval met een diepvrieszak die je opentrekt. De volgende stap in het artisanale krokettenmaakproces sloegen we als kind liefst over. We mochten de naakte kroketten nog door eiwit rollen. Dat leek een beetje op snot. Maar het was een noodzakelijke stap, anders kleefde het paneermeel niet. Al kenden wij het nog als chapelure.
Het doet er me aan denken, grootvader was ook dol op kroketten. Toen ze ooit op tafel verschenen, zei hij al lachend: “Hmmm, verse verketten”. Vanaf dat moment waren kroketten altijd ‘verketten’. Onze jongste maakte onlangs iets soortgelijks mee. Hij stond aan te schuiven in de rij van het schoolrestaurant. Op het menu stond ‘vol-au-vent met frieten’. De jongeman voor hem zei tegen de mevrouw achter de toonbank dat het bij hem thuis ‘vuile vent met frieten’ werd genoemd. De mevrouw kon een grijns niet onderdrukken. Tegelijkertijd hield ze een volle soeplepel met koninginnehapje al klaar voor onze jongste. Ik vermoed dat hij toen eenzelfde grijns op zijn gezicht had.
Och, die huisgebonden naam van gerechten geeft ze wellicht nog wat extra smaak. Al is het opletten geblazen, dat ik bij een volgend restaurantbezoek geen ‘vuile vent met verketten’ bestel.
Rudi Lavreysen