Ik stap naar buiten, sla mijn sjaal twee keer rond mijn nek en tast in de zakken van mijn jas naar mijn handschoenen. Ik vind er één. De andere is kwijt. Ik ga mijn stappen na. Ik had ze nog in de winkel, bij het tankstation, op mijn werk… Van die laatste plaats ben ik niet helemaal zeker dus ik kijk even in de bak met verloren voorwerpen. Kinderjassen, truien, één sportschoen, telefoonkabeltjes, een helft van een setje oortjes…geen handschoen, of toch niet die van mij. Wel zeven andere verloren helften.
Ik vind het altijd intrigerend, zo’n bak met verloren spullen. Welk kind is er zonder jas of trui thuisgekomen, putje winter? Hoeveel moeders zijn er op zoek naar die ene schoen van hun kroost? Eén keer heb ik zelfs een onderbroek in die bak zien liggen. Hoe dan? Ik glimlach bij de gedachte dat ik dus niet de enige ben die altijd alles verliest. Geen onderbroek, tot nu toe, denk ik, maar sleutels, pasjes, scharen... Ik heb er vast een klein dozijn van in huis, maar niet één op de plek waar ik zoek. Mijn bril. Telefoon. Ik loop een groot deel van de dag als een speurhond door mijn huis op zoek naar een oplader, een aansteker, kleingeld…
De collectie eenzame sokken is soms groter dan de mand met complete paren. Bij ons is het wel vaker ‘Down-Syndrome-Awareness-Day’. Twee verschillende sokken zijn geen uitzondering. Ik dacht het complot van de verdwenen sok te slim af te zijn door een hele zwik zwarte paren te kopen, maar toen bleken er twee verschillende maten en lengtes in te zitten.
Ik wil graag blijven geloven dat op een dag die andere sok zijn weg naar een wasmand zal vinden. Vanonder een bed gehengeld, of in de hoek van een hoeslaken blijven bivakkeren. Zo worden ze dan na een lange Odyssee herenigd met hun wederhelft. Maar soms verlies ik de hoop dat de linker- en rechterhelft elkaar ooit nog zullen weerzien en samen als een gezellig opgerold bolletje bij het selecte clubje in de sokkenla terechtkomen. Dan kiep ik de mand met solitaire kousen in de vuilniszak. Adios amigos. En ook die ene handschoen mag mee met meneer Van Gansewinkel. Je kan tenslotte niet eeuwig blijven wachten tot…. Tot ik onderin mijn tas, jawel, iets wolligs naar me ziet wijzen. Met een slap maar vermanend vingertje. Die ochtend heeft een grote, witte vuilniskar de zak met zijn partner opgeslokt…voorgoed verloren. Deze gaat dus ook maar de zak in. Misschien, wie zal het zeggen, komen ze elkaar ooit nog tegen op een vuilnisbelt. De kans is niet groot maar je weet het nooit met Het Lot.
Claudia Nieuwenhuizen