Een coöperatieve vennootschap kocht in 2011 van twee leken-verkopers een gebouw in het oude centrum van Antwerpen. Het werd door de makelaar aangeprezen als een
“opbrengsthuis met 20 studio’s, alle gemeubileerd en volledig verhuurd”.
Prijs € 1.020.000. De verkopers hadden het gebouw vier jaar eerder onder dezelfde noemer gekocht met de nodige attesten daterend van 1997.
Enkele jaren nadat de vennootschap het gebouw aankocht, verklaarde de burgemeester van Antwerpen de studio’s ongeschikt. De “studio’s” hadden een leef-, slaap-, keuken- en badkamerfunctie, maar de oppervlakte van zo'n studio bedroeg minder dan 18 m² zodat er geen sprake kon zijn van een zelfstandige wooneenheid.
De kopers trokken naar de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen omdat ze zich bedrogen voelden door de verkopers, doch vingen bot. Uiteindelijk moest het hof van beroep van Antwerpen oordelen. Het hof besliste dat er wel degelijk sprake was van bedrog. De “kamers” hadden nooit mogen worden verkocht als studio’s. Het hof kon niet geloven dat de verkopers niet wisten dat de Vlaamse Wooncode – van kracht sinds 2008 – een minimumoppervlakte eiste van 18 m² voor een zelfstandige woning. Hun enige motief was winstbejag. Zelfs een eventuele onvoorzichtigheid of nalatigheid van de kopers maakte het bedrog vanwege de verkopers niet ongedaan. Daarom was de verkoop van het gebouw met de 20 studio’s volgens het hof nietig en het veroordeelde de verkopers tot terugbetaling van de koopprijs.
Jan BOULY(De auteur is advocaat)