Af en toe kijk ik wel eens naar zo’n tv-programma waarin getoond wordt hoe douanediensten op de internationale luchthaven Jorge Chavez, van Peru geloof ik, drugskoeriers van tussen de passagiers pikken en arresteren. Onvoorstelbaar hoe vindingrijk die lui te werk gaan. En toch worden ze gepakt! Soms slikken ze tot wel vijfentwintig met cocaïne gevulde condooms in. Bolletjesslikkers noemen ze die waaghalzen. Levensgevaarlijk natuurlijk! Want als één zo’n bolletje in de maag scheurt, betekent dat meestal een doodvonnis.
Van Lima naar Lommel nu. Ik heb een vriend – ja, echt! – die zeker niemand ooit van drugssmokkel kan of zal verdenken en die trouw elke morgen, weer of geen weer, gaat joggen. In de jaszak van zijn pak draagt hij dan steevast een handvol snoepjes mee. Kwestie van zijn suikerspiegel op peil te houden. Bolletjes noemt hij dat. En als hij anderhalf uur later hijgend maar voldaan terug thuis komt, is die jaszak leeg.
Laten we hem voor het gemak Jan noemen. Niet omdat hij zo heet hoor, maar hij laat zich af en toe wel eens graag zo noemen: het is zijn alias. Jan dus, staat op een morgen, na het dagklaar maken van zijn woning, paraat voor zijn obligate tien kilometer hossen door de bossen. Vrouwlief wuift hem van uit de deuropening minzaam moed toe. “Tot straks!”, roept ze nog. Maar dat hoort Jan niet meer. Hij heeft zijn startspurt al ingezet en is gauw een eind weg. Bovendien, Jan hoort niet zo goed. Hij draagt meestal een piepklein hoorapparaat. Maar bij het joggen stopt hij dat wel eens in zijn zak. Het moest tijdens het lopen maar eens uit zijn vertrouwde schelp vallen door het schokken.
Een tiental minuten later staat Jan terug voor de achterdeur. Bleek. Onthutst. “Ik ben bang dat ik mijn hoorapparaat opgegeten heb,” deelt hij zijn verbouwereerde vrouw hakkelend mee. “Ik vind het nergens meer. Het ding is weg. Waarschijnlijk ingeslikt samen met een bolletje.” De echtelijke ontreddering is groot. Ze zijn erg duur, die vrijwel onzichtbare hoorapparaten van tegenwoordig! Alle zakken van het joggingpak worden binnenstebuiten gekeerd. Er wordt overwogen om een braakmiddel te halen bij de apotheker-van-dienst. Of een laxeermiddel om de transit te bespoedigen. Allerlei constructies worden in allerijl bedacht om het kostbare kleinood in de toiletpot op te vangen.
Jan krijgt het benauwd. Snakt naar adem. Naar buiten! Frisse lucht! Tussen de dorre grassprieten blinkt iets minuscuuls in de flauwe morgenzon. Een dikke dauwdruppel? Jan bukt zich. Als hij weer overeind komt, prijkt er een hoorapparaat tussen duim en wijsvinger! Echt waar!
Kun je je de vreugde voorstellen? En ze hadden de Heilige Antonius nog niet eens aangeroepen! Ik heb niet gevraagd of er nog gejogd is die morgen.
Chel DRIESEN