Al dagenlang is het mistig in mijn hoofd. Ik kan me nergens op concentreren, laat overal steken vallen en struikel over mijn eigen chaos. Alles kost moeite en het enige wat wel hard loopt is mijn neus.
Het zal wel te maken hebben met het gebrek aan zonlicht, want de hele wereld hult zich dezer dagen in grauwe wolken. Geen bosbranden of bommen hier, godzijdank, maar hoe lang is het al geleden dat we nog eens een uur in de zon hebben gezeten? Het lijkt bijna iets uit een film. Iets dat vast wel ooit bestaan heeft, maar ja…
Het zal er voorlopig niet veel beter op worden, verontschuldigt de weervrouw zich, alsof zij het kan helpen. Terwijl ik mijn autoruit sta te ontdooien, zie ik hoe de straatlantaarns het enige beetje kleur brengen. Kleine oranje pseudozonnetjes in een nevelige straat. De moed zakt me in de schoenen. Ik wil een winterslaap. Een coconnetje van dekens en ontwaken in de lente. Het ochtendprogramma op de radio doet zijn uiterste best om er toch nog wat van te maken, maar het is tevergeefs. Het is de blauwste week. Half januari. Het is nog maar net begonnen en we moeten nog zo lang .
Tot plots. Zomaar heel even de wolken opzij schoven. En daar zag ik - echt waar! - een stukje blauwe lucht! In mijn hoofd klonk het engelachtige koortje van “The Simpsonnnnns”. Ik heb expres mijn auto een beetje verder geparkeerd om een eindje in de zon te lopen. Een straaltje licht op mijn gezicht te voelen. Mijn eigen schaduw te zien. Dat je dat kan missen!
Ik kijk zo lang mogelijk naar dat stukje blauw dat daar tussen het grijs opdoemt, alsof ik niet mag vergeten dat het echt wel weer beter gaat, over een maand of vier, vijf. Want zoals dat gaat met de meeste narigheid, zal ook dit gemiezer voorbij gaan. Misschien trekt dan de mist in mijn bovenkamer ook wat op.
Claudia Nieuwenhuizen