Tweeduizend vierentwintig mag verticaal geklasseerd worden. De boeken mogen toe. In een nieuw, ongeschonden schriftje, waar je de eerste regels zo netjes mogelijk probeert te schrijven, openen we een nieuw hoofdstuk. Liefste vake en moeke, liefste peter en meter, De beste wensen een dikke zoen van uw kapoen.
Ik wens ons vrede. Dat we mekaar gewoon een beetje met rust mogen laten en ondanks de verschillen vooral de gelijkenis blijven zien.
Een kleine week geleden stond ik in een lange rij aan te schuiven voor de Hagia Sofia. Ik had mijn jongens beloofd om ze op een dag Istanbul te laten zien en dan kan dit schitterende stukje geschiedenis niet ontbreken. Alleen, er waren nog een duizendtal andere mensen op hetzelfde idee gekomen die dag. Dus schoven we aan en volgden een overbevolkt doolhof van afgebakende paaltjes. Het regende. En niet te zuinig. Gedeelde smart schept altijd een band en ik raakte aan de praat met een jong koppel achter mij. Twee Bulgaren die in Zwitserland wonen. Voor mij stonden twee zussen uit Indonesië. In de rij naast ons hoorde ik Zweeds, Engels, Spaans en iets waarvan ik gok dat het Koreaans was. Er trok ook een groep Indiase vrouwen voorbij met mooie gekleurde sari’s. Een boomlang transmeisje met blauw haar. Een moeder met haar zoon met downsyndroom. Allemaal stonden we daar in die eindeloze rij zeiknat te worden. Niemand werd boos. Niemand begon te schreeuwen. Niemand kroop voor of hield de boel verder op. Ik fluisterde tegen mijn jongens, “Kijk nou es, de wereld is er ook.” Dit is de wereld. Dit. Gewoon allemaal mensen die er een bijzondere dag van wilden maken. Niet zeuren, het regent op iedereen even hard.
Zo zie ik ons het liefst. De wereld op een lijn. Verregend, op een miezerige morgen, domweg gelukkig in de rij voor de Hagia Sofia.
Claudia Nieuwenhuizen