Woorden van Jef
Ik heb jaren naast mijn broer geslapen, in hetzelfde bed. We hadden niet genoeg kamers. De drie meisjes sliepen in de meisjeskamer en mijn broer en ik in de jongenskamer. Wij vlogen van ons ma al vroeg naar bed. Ik was nog lang niet moe genoeg en speelde dan maar plaagspelletjes met mijn broer, tot hij begon te wenen en mijn vader met rasse schreden naar boven stoof. Hij haalde zijn slof boven en klopte op mijn hoofd dat ik onder de deken verstopte. Daarna sliepen we wel vlug in. Ons venster was ingebouwd in een dakkapel van waaruit we op de tuin uitkeken. Onder het venster had mijn pa, samen met nonkel Albert, een bureau gefabriceerd. Het was niet meer dan een lange plank met laden onder. Daar studeerde ik. Het rook altijd muf in mijn kamer. Om warmte te sparen werd er niet genoeg gelucht. In de kamer stond een grote oude kleerkast met een spiegel, gepokt met roestige sproeten. De deur van de kast sloot slecht, want de sleutel viel er telkens af als je ze wilde sluiten. In de winter was het er koud, want chauffage was er nog niet. Er stond naast mij een klein blazertje om mijn voeten warm te houden. Het verbruikte veel stroom, zodat de zekering soms sprong. Sinds twee jaar verblijft mijn broer in een woonzorgcentrum in Gent. Ik probeer hem elke maand te bezoeken. We blijven zo wie zo verbonden voor het leven. (Jef Lingier)
Nieuwere berichten in
'Woorden van Jef'Oudere berichten in
'Woorden van Jef'