Wij woonden in Mariakerke vlak naast een groenteveiling. Dat beeld uit lang vervlogen tijd komt me nu voor de geest. Veiling DE KUST, stond er in koeien van blokletters te lezen. Twee keer per week kwamen de groenteboeren met paard en kar er hun oogst veilen. De paarden lieten al eens iets vallen. Ik mocht dan de paardendrollen opscheppen als mest voor de moestuin van mijn vader. Ik werd soms uitgelachen met deze minderwaardige bezigheid. “Strontraper! Strontraper,” klonk het tegenover mij als iemand van de laagste kaste in Indië. Ik trok mij er niks van aan. Laat ze maar lachen, ik bracht een halfvolle emmer mee naar huis. Ik deed het voor pa.
Soms nam ik mijn jongere broer mee om zo de blikken van de voorbijgangers beter te trotseren. Wanneer de veiling gedaan was, gingen de boeren een pint pakken in Café Longchamps op de hoek van de straat. Met mijn vriend Pierre ben ik er uit nieuwsgierigheid ook een keer geweest. We durfden eerst niet goed, want nog te jong om op café te gaan. De cafébaas was dadelijk enthousiast met de komst van die twee jonge klanten. We bestelden elk een limonade. “Twee limootjes,” zei de baas. Hij liep er in zijn onderlijfje rond met bretellen over zijn dikke buik. Om ons als het ware te paaien, zei hij dat hij “schone disken” had in zijn jukebox. “Strangers in de naait, van Frank Sinatra” zei hij op zijn Vlaams. In het café zagen we ook Georges zitten met een verschaalde pint bier voor hem. Georges was de conciërge en de doe-al van de veiling van wie mijn moeder af en toe een bak verloren groenten kreeg die “van de kar gevallen waren”. Georges had altijd een grijze schort met zo’n ceintuur aan. Ook de baas van de veiling kwam daar zijn biertje nuttigen, een rijzige man met kravatte, altijd gehuld in een trenchcoat en een eeuwig sigaartje tussen zijn lippen. Hij woonde naar het schijnt in Brugge en kwam elke dag met de trein en de bus naar de veiling.
Het valt me nu pas op, er waren nooit vrouwen in de veiling. Het was een mannenbedoening.
Op de veilingloze dagen ging ik met mijn fietsje rondrijden in de reusachtige veilinghal. Het was er stoffig – je zag het stof vliegen in een lichtstraal - en je moest opletten voor punaises op de grond. Of veiling De Kust nog bestaat, weet ik niet, want ik woon al bijna heel mijn leven in Limburg. Misschien heet het nu dancing Longchamps. (Jef Lingier)