Dit is geen grapjasserij. Eerder een diep gewortelde ongeneeslijke frustratie. Ik voel namelijk feilloos aan als het metrum in een gedicht fout zit. Maar ik heb geen fysiek gevoel voor ritme. Geen!
Wat zeg ik? Er zit een soort antiritme in mijn hersenen. En ik lijd daar erg onder.
Donderdagavond zag ik het programma ‘Winteruur’. Wim Helsen voerde daarin een gesprek met Hugo Matthysen over zijn favoriete tekst en ‘de schoonheid van het geschreven woord’. Matthysen had het absurde gedicht ‘Blauwbilgorgel’ van Cees Buddingh gekozen. Het werden hoogtepunten van eenmalige ongerijmde humor daar op die sofa met die volkomen apatische hond (zou die opgezet zijn?). En wat een strak metrum zit er in die tekst!
Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind'ren van. Raban! Raban! Raban!Maar ik heb dat dus niet. Mensen beweren wel eens dat ik over een behoorlijke zangstem beschik. Maar ik drijf groepen waarin ik ‘ook wel eens mee wil doen’ tot wanhoop. In de beginjaren zestig kwam het jonge volkje uit onze omgeving ’s zondags samen in een boerderij in de buurt. Ze hadden daar zo’n platendraaier. De koekoekswals was mijn favoriet. Ik vroeg dan altijd Mia om ongebreideld mee door de kamer te zwieren. Onlangs heb ik haar teruggezien. Ze hinkte nog.
Meisjes die zich tijdens ‘dames nodigen uit’ ooit met mij op de dansvloer waagden, hebben achteraf een zelfhulpgroep gesticht en ernstig overwogen om schadeclaims in te dienen.
In de school waar ik mijn brood verdiende hadden we een ensemble, de ‘Witters Singers’. Eén keer hebben ze mij de opdracht gegeven om de kadans van een nummer aan te geven op een trommel. Collega Celis heeft zich tijdens de uitvoering vertwijfeld tot bij me gewurmd en me na een korte schermutseling de trommelstok afhandig gemaakt.
In het Openluchttheater in Luyksgestel speelde ik ooit de hoofdrol in ‘Anatevka’
(Fiddler on the roof). Het muziekbandje achter me kon ik tijdens
‘If I were a rich man’ niet goed horen. Er stond iemand in het struikgewas de maat te slaan om me toch enigszins in het ritme te houden. Ik zal het nooit vergeten. Naarmate het lied vorderde, werden zijn gebaren steeds heftiger en zijn blik almaar wilder. En toen kwam die kreet! Het publiek dacht waarschijnlijk dat het allemaal bij de act hoorde. Hij rende door het struikgewas de bossen in. Pas drie dagen later hebben ze hem in de Pielis verwilderd teruggevonden. In een zelfgebouwde hut. En het heeft zijn familie heel wat overredingskracht gekost om hem weer naar de beschaafde wereld te krijgen. Mijn naam durven ze in zijn aanwezigheid nog steeds niet uit te spreken. Telkens als hij voorbij een
Shell-tankstation rijdt, moeten andere inzittenden op hem inpraten om een ramp te vermijden.
Ooit heb ik van iemand die het ongetwijfeld goed bedoelde een triangel cadeau gekregen. Ik durf er niet eens naar te kijken!
Chel DRIESEN