Mijn vriend gaat binnen afzienbare tijd met pensioen. Doorgaans bekijkt hij het leven van de jolige kant. Van de week zat hij bij mij thuis in de woonkamer wat bij te kletsen bij een glas rode wijn. Ik had hem al een tijdje niet meer gezien. Hij heeft het ook altijd zo druk.
Een tweede glas is doorgaans in staat om hem tot onsterfelijk-grappige uitspraken en – helaas enigszins utopische – fantasierijke plannen te verleiden. Ik laat me dan door het gesprek graag meedrijven in de roes van absurde humor. En onze ontmoetingen eindigen dan ook vrijwel altijd in een tevreden gevoel van volkomen ontspanning en verzoening met de krankzinnige wereld. Zo hebben we tot ons beider grote voldoening al fictieve gedichten geschreven, waarbij we nooit verder kwamen dan de eerste strofe. Conceptuele literatuur dus, waarbij het concept belangrijker is dan de uitvoering ervan. En een heuse roman waarvan de eensgezindheid over de titel een avondvullende nonsensconversatie vergde. Het gaat over een kloosterzuster en een pater dominicaan die door omstandigheden samen ergens op een godverlaten klein Iers eiland vast komen te zitten. Kunnen jullie je voorstellen wat voor heroïsch gevecht dat met de kuisheid wordt? De pater heeft een kleine fysieke beperking, maar in deze omstandigheden blijkt dat soms zelfs een voordeel te zijn.
Aha! Jullie zijn nieuwsgierig naar het vervolg? Wij niet minder! Wacht tot we deze schokkende sensuele roman, deze onverbiddelijke bestseller klaar hebben, zou ik zeggen. Zullen we een intekenlijst klaarleggen waarop je nu al kunt inschrijven? Binnenkort delen we het rekeningnummer mee.
Maar nu zat er dus niet zo veel ‘troef’ in mijn maat. Hij zat daar maar wat voor zich uit te kijken. “Ik zal dan maar stoppen met werken”, zei hij gelaten. “Iedereen moet eens ooit ophouden.”
“Da’s toch een mooi vooruitzicht”, opperde ik als ervaringsdeskundige. “Misschien wel”, zei hij. “Maar nu zijn er zo veel gelegenheden waardoor ik thuis wel eens weg kan als de vier muren mij te eng worden. En één keer met pensioen, zal ik daar smoezen voor moeten verzinnen.”
“Zullen we samen een lijst met acceptabele uitvluchten opstellen?” stelde ik voor. Uitvluchten waarvan je vrouw zou zeggen: “Ja man, dat moet je nu zeker eens écht doen.” Een lijst met ‘de moeders van alle smoezen’.
Enigszins mistroostig schudde hij het hoofd. Het enige waarop mijn vrouw zo enthousiast reageert, zou zijn: “Ik zal het gras maar eens gaan maaien”. Of ’s winters: “Vind je niet dat ik al die dorre bladeren moet opruimen?” Hij zuchtte getormenteerd.
Ik schenk nog een glas in. De fles zal er wel aan moeten geloven voor ik hem opgemonterd krijg. Maar opgeven? Nee, nog niet. Daar zijn we vrienden voor.
Chel DRIESEN