Er zijn zo van die dingen – en mensen – die je behoorlijk op de zenuwen kunnen werken. Neem nu het liedje ‘Fietsen op de heide, ver van iedereen…’ Een prachtig ding. Wist je dat het al in 1944 door ‘The Ramblers’ op plaat gezet werd? Het is ouder dan ikzelf! In 1983 ging de absurdistische groep ‘Radeis’ ermee op tournee. En hoe je je ook voelde, het stemt je op een onweerstaanbare manier vrolijk.
Tot je op het introdeuntje begint te letten. Dat duurt en blijft duren en als je daar je aandacht één keer op gevestigd hebt, geraak je het niet meer kwijt! Na een paar keer hoor je gewoon niks anders meer. Telkens als je denkt: “Nu begint het vocale deel… O nee, toch niet… Nú dan…!’ komt er weer een stukje van dat ellendige orgel of God weet welk ander ondefinieerbaar instrument!
Minutenlang word je zo voor de gek gehouden.
Het is einde februari en de winter is eindelijk toch nog gearriveerd. Al bijna een week lang schijnt de zon. Maar het is koud, dat wel. Maandag had ik eigenlijk niet zo veel om handen. Ik kijk onwillekeurig door het venster het park in. Er hangen maar weinig jongeren bij dit weer. Voor de verveling fataal kan toeslaan, heb ik mijn winterjas en handschoenen aan, mijn pet op en mijn elektrische fiets bij de hoorns. Tegen de kou kun je je immers kleden. Ik fiets graag alleen. Ik hou ervan om mijn eigen tempo te bepalen en op de fiets geraak ik altijd aan het mijmeren. Filosoferen zelfs. Mijn trip brengt me naar de voetgangersbrug en zo richting Neerpelt. Mijn humeur? Zo zonnig als het uitspansel! Ik neurie een melodietje. En weet je welk? Juist: ‘Fietsen op de heide’. De oorwurm nestelt zich.
Ik merk dat iemand me wil inhalen. Zo iets voel je. Maar de man steekt me niet voorbij. Het is Juul. Ik ken Juul vaag. En ik heb hem jaren niet meer gezien. Maar vóór ik me herinner dat kennissen van hem me ooit verteld hebben dat hij een ongelofelijke ‘zaag kan spannen’, heb ik hem argeloos verklapt dat ik morgen weer ga fietsen als het weer aanblijft. En Juul zanikt een eind weg over dingen die me geenszins interesseren. Hij stelt vragen over zaken waar ik vind dat hij niks mee te maken heeft. Nee, dan nog liever ‘Fietsen op de heide’.
Dinsdag. Nog mooier weer. Nog kouder. Ik besluit hetzelfde traject af te leggen. Het zou toch al te gek zijn als Juul dezelfde beslissing genomen had. Even voorbij de brug van De Heuvel komt iemand naast me rijden. Jawel! Juul. Na een kwartiertje – de wanhoop heeft me in zijn klauwen – manoeuvreer ik me naar zijn linkerkant. Even bekruipt me de onzalige ingeving om hem met een flinke por het kanaal in te kieperen. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.
Woensdag. Zon en blauwe lucht alom. Ik wil naar de bakker. Veel heb ik niet nodig. Het kan makkelijk in mijn fietstas. En je gelooft het niet, wie parkeert er zijn fiets naast de mijne? Net als het opperwezen is Juul alomtegenwoordig.
Chel DRIESEN