Ik sta te wachten. Op een parking in Neder-Over-Heembeek bij Brussel. Een boek van Murakami houdt me aangenaam gezelschap. Het moet meer dan 25 jaar geleden zijn, dat ik iets verderop in het Militair Hospitaal binnenstapte. Ongeveer zo oud als onze mannen nu zijn. Waar zijn ze inderdaad naartoe, al die jaren. Aan de receptie van het hospitaal zaten een vijftal miliciens. Ik zie ze nog zitten. Ik vroeg hun de weg naar de een of andere afdeling waar ik moest zijn. Ze maakten het onnodig ingewikkeld en ik liep hopeloos verloren. Toen ik terug aan de balie kwam proesten ze het uit. Het was wellicht hun ontspanning tijdens de vervelende uren aan de balie. Het doet iets met een mens. Verveling.
Op de parking waar ik nog altijd wacht, amuseert een juf haar leerlingen. Ook zijn moeten wachten. Op een bus die even later verschijnt. Ze laat de kinderen zingen, springen en dansen. De jongens en meisjes amuseren zich geweldig. Wat natuurlijk beter is dan aan elkaars jassen trekken. Ze heeft dat goed bekeken, de juf. Ze geeft de verveling geen kans. Ik betrap mezelf ondertussen dat ik op het autostuur op de maat van het liedje tokkel, dat de kinderen aan het zingen zijn.
Iets later leg ik mijn boek toch aan de kant om de benen te strekken. Een man passeert me en zegt vriendelijk ‘bonjour’. Ik wens hem ook een goede dag. Wat klinkt dat toch altijd goed. Beter dan ‘hoi’, ‘hey’ of ‘hallo’. Goeiendag, goedemorgen. Ik neem me voor om het daar voortaan bij te houden. Even later is het wachten voorbij en rijden we huiswaarts. Daar aangekomen roep ik blij ‘bonjour’, maar niemand antwoordt. Ze zijn allemaal het huis uit. Och, ook geen probleem. Dan kan ik straks nog eens roepen, als ze thuiskomen.
Rudi Lavreysen